Letter from the Supreme Government to the Mughal Emperor Bahadur Shah I (r. 1707 – 1712), 4 October 1709

UIT: DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 5 OKTOBER 1709 [BEGINNEND BIJ FOL. 518]

Desen brief van eerbiedt en genegentheyt komt van Joan van Hoorn, gouverneur generaal over den Nederlandsen staat in India, ende werd gesonden aan den grooten ende alderwijtberoemste Coning Badursjah die regtveerdelijk den troon van het Groot Mogolse Rijk bekleet en wiens glans en mayesteyt zoo helder als de sonne schijnt zoodat daarin alle coningen der werelt overtreft.


Grootmagstigsten Coningh,

Zoo haast wij verstonden dat het den Almogenden Godt behaagt hadde Uwe Coninglijke Mayesteyt te verheffen en te doen succederen op den throon van dat grootse en magtige Coningkrijk in plaatse van Uwe Mayesteyts overleden vader den Coning Orangseeb, is niet alleen ons herte in ons ontstoken van vreugde maar hebben wij het ook van onsen schuldigen pligt g’oordeeltUwe Coninlijcken Mayesteyt te moeten naderen en met onse zeer eerbiedigen begroeting UwerMayesteyt in dien hoog verheven staat, gelijk wij dat bij desen doen met desen hertelijken wensch en dat den Heere des Hemels en der Aarde Uwe Coninglijcken Mayesteyts persoon en regeringe overvloedelijk gelieve te zegenen met alle zoorten voorspoed, ook zulx te bestendigen voor veele jaren, tot genoege [fol. 519] van Uwe Coninglijke Mayesteyts welstand van het coningrijk, mitsgaders Uwe Mayesteyts goede onderdanen.

Maarom dese toewensinge een volmaakte aansien te geven, hebben wij nodig g’oordeelt desen brief tot Uwe Coninklijke Mayesteyt te laten afgaan in handen van den Commandeur Cornelis Bezuyen, die wij op het aldereerbiedigste versoeken dat Uwe Mayesteyt de eere believe te laten genieten, om te mogen verschijnen aan de voeten van Uwe Mayesteyts heerlijken troon, mitsgaders dat ook Uwe Mayesteyts na Zijne Hoogberoemde Goedertierentheyt gelieft te verleenen een gunstig gehoor aan alle hetgene den gemelte Commandeur Bezuyen Uwe Coninglijke Mayesteyt van onsent­wegen sal komen voor te dragen en te versoeken, omme daarop van Uwe Mayesteyts loffelijke mildadigheyd een favorabele dispositie en gunstig antwoord te mogen erlangen, teneynde de Generale Nederlandsch Oost-Indische Compagnie mag continueren onder de schaduwe van Uwe Coninklijke gunste, in alle desselfs landpalen en gebied harer handel zo vrij en liber te mogen drijven als haar nu zoo veele jaren door Uwe Mayesteyt hoogstloffelijke voorouderen is toegelaten ofte vergunt geweest onder derselver hooggeagte zegel en brieven ofte firmans, waarmede wij op het allereerbiedigste versoeken dat Uwe Mayesteyt den gemelten Commandeur Besuyen gelieft te begunstigen in de beste en kragtigste forme, daarvoor wij dan niet zullen nalaten altoos onse dankbaarheyt te betoonen, terwijl wij wenschen dat God Almagtig Uwe Mayesteyt veele jaren zal gelieven te sparen bij gesondheyt, I ook alleUwe Mayesteyts doen en laten strecken tot vermeerdering van Uwe Mayesteyts glorye, en welstand van alle desselfs coningrijken.

Geschreven in ’t Casteel Batavia op ’t eylant Groot Java den 4en October 1709. (onderstond) door de Gouverneur Generaal van India (was getekent) Joan van Hoorn (ter zijde) ter ordonnantie van gemelte Hoog Edelens ) getekent Isaac Garsin secretaris.

 

Bijlage

 

De goedkeuring door de Hoge Regering van de diplomatieke missie van ambassadeur J. Ketelaar naar het Mogolse hof.

 

UIT: NA, 1.04.02 VOC 729 (KOPIE RESOLUTIES VAN GOUVERNEUR-GENERAAL­ EN RADEN, 1713)
Translaat.

 

[De verrigtingen van den Ambassadeur Ketelaar, met desselfs adjucten aan ’t Mogolse hof, werden g’approbeert. 18 Juli 1713]

 

[fol. 440] Dinsdag den 18en Julij anno 1713 voor de middag extraordinaire vergadering absent den heer directeur generaal Abraham Douglas door indispositie

 

Weder gebesoigneert sijnde over de saken van Souratte op d’ingebragte notulen door de heer Christoffel van Swoll, soo is verstaan in de verrigtinge van den ambassadeur Joan Josua Ketelaar en desselfs adjuncten in de ambassade aan het Mogolse hof, voor soo verre sijlieden aan het oogmerk van die besendinge na den teneur onser instructie van den 5en October 1709 voldaan en verkregen hebben, niet alleen de gerequireerde nieuwe firmans en andere koninklijke bevelschriften voor Choromandel, Bengale, en Souratta [fol. 441] breder vermelt bij haar daarvan overgelevert rapport, maar [fol. 441] ook alle hetgeene men verder heeft te versoeken gehad; excepto dat men geen bequame plaats buiten de stad Souratte tot een nieuwe logie heeft kunnen bedingen, dog daartegen verkregen een altijd duurende vrij gebruyk van het huys van den gewesen Ettabaarchan binnen Souratta, alsook van het huys dat in Patna veele jaren door d’E. Compagnie in huure beseten, en evenals het huys van Ettabarchan door het overlijden der eygenaers aan den koning vervallen was, genoegen te nemen, en zulx bij onsen nu af te sendene brieff aan gemelte directeur en ambassadeur nevens den raed te betuygen.

Dog wegens de lasten deser besendinge die over de twaalff tonnen gouds belopen, en daarvan ruym ses tonnen aan afgegeve geschenken, soo aan de overlede koningen Badurshah en Jehandaarshah als hare kinderenen en de voornaamste ministers en hovelingen van dat rijk, is ten aansien soo een kostbare ambassade in ’s Compagnies dienst nog niet is voorgevallen, en hetselve niet alleen alle voorgaande besendingen aan ditselfste Mogolse hof en andere voorname hoven, maar ook selve de verwagting­e en calculatie der Souratse ministers bij haren brief van den 4en april 1708 te boven gaan, verstaan, de dispositie over de voortz. onverwagte [fol. 442] sware en exorbitante lasten en geschenken aan de heeren meesters gedefereert te laten, hoewel ons in het resumeeren van die papieren geen reden ter contrarie voorgekomen sijn, waarvan in der tijd van voormelte heeren meesters kenisse sal gegeven werden. Evengelijk ook de dispositie op het versoek van den ambassadeur nevens desselfs adjuncten Berenaard en Huysinkvelt om de inlandse sijd-geweiren en hooftcieraden, waarmede den koning Jehaandaersjah haarlieden op haar afscheyt vereert heeft om deselve tot een gedagtenis te mogen behouden, als strijdig tegens ’s Compagnies ordre, en den generalen articulbrief, aan haar Eden. hoogagtb. overgelaten werd: dog is verstaan de ceerpaauwen of eerekleederen, haar van diverse beschonken, te laten behouden als sijnde volgens het gemelte rapport van geen groote waardije, en in het gebruyk eenigermaten afgesleten, soodat voor d’E.Compagnie van geen nut souden konnen wesen.

Ook is als een dependentie der ambassade en desselfs lasten verstaen niet te disponeeren over de sware uytgiften en geschenken die ter somma van ropia 13664 ½  (hoewel met voorkennis en op ordre van den ambassadeur) sijn gedaan, aan den Sourats gouverneur Mameth Beekchan en de andere, om de overgifte en inruyming van het gemelte huys van Ettabaerchan te verwerven maar de dispositie [fol. 443] hierover mede aan onse heeren meesters gedefereert te laten; dog egter te verklaren dat het ons seer oneygen en ontijdig is voorgekomen, dat men heeft gaan kopen de uytvoeringe van een positive ordre van den keyser, welke gunste door den ambassadeur van dien vorst verkregen, en ook ordre tot het inruymen van dien afgesonden was; met verder aanschrijven aan den directeur en raad, dat soowel die saek als de gedane pompeuse intrede en genome possessie van dat gebouw ons gansch onbehaaglijk te voren is gekomen.

Onaangesien ons niet ongefondeert voorkomen de gedagte van den directeur Ketelaar en de verdere Souratse bediendens, dat het dienstig soude sijn hoe eer hoe liever tot het ratificeeren der jongst verkrege nieuwe firmans en andere gunstgeschriften te doen een nadere besendige aan den tegenwoordigen koning Farochier, en dat hetselve ook na verloop van tijd sal moeten geschieden. Dewijl den handel alomme in het rijk van de mogol op de firmans van den overleden Jehaendaersjah en die van de voorgaande koningen sonder een ratificatie van den tegenwoordig regeerenden prins, niet sonder gestadige beletselen en stribbelingen om grote geschenken te verkrijgen, sal konnen werden voortgeset, soo is ten aansien van de sware lasten die d’E. Comp. [fol. 444] jongst daarin heeft gedragen, en in dien gevallen nu wederom (hoewel juyst sooveel niet) soude moeten supporteeren verstaan, daartoe niet te treden, maar met sodanig­en nader besendinge te temporiseeren en deselve uyt te stellen, totdat men deswegen sal gesterkt sijn met het oordeel en goedvinden der Hoog Edelen heeren principalen, ten ware de volgende advysen uyt Souratta alsook van Bengale, en Choromandel een absolute noodsakelijkheyt daartoe mogten aanwijsen en zulx temeer omdat de Souratse advysen wegens den presenten twijffelagtigen en waggelende toestand van het Mogolse rijk, en de harde regeringe van den presenten koning Farochier sodanigen naderen ambassade voor tegenwoordig niet schijnt aan te raden.

Dog is verstaan te approbeeren de ordre door den ambassadeur Ketelaar aan den resident Huysinkvelt tot Agra afgegeven om den prins farochier met sijn overwinninge op den koning Jehaendaershah, wanneer binnen die stad quam te verschijnen, te begroeten met het voorleggen van een noembaer sigt-offer in contanten na ’s lands wijse, en hem over sijne geluckige successen, en de komste tot den Mogolsen throon te feliciteeren, hoewel daartoe de gelegentheyt niet is voorgekomen.

Item de gegeve ordre aan gemelten resident om bij navrage na een [fol. 445] missive of nadere ambassade, daarop niet als in onsekere off twijffelagtige teneur te antwoorden, om ontijdig ongenoegen voor te komen.

Voorts is verstaan de bediendens in Souratta aan te schrijven, dat het nodig sal wesen, dat den gem. resident in Agra niet alleen den radja Tsjiewiekam, dewelken de ambassadeur noteert een goed vrient van d’E. Compagnie te sijn, en bij den vorst Farochier in goot vermogen souden wesen, na vermogen te complaceren, sonder eenig ongenoegen over des princen Farochiers verheffinge te betoonen, om alsoo in der tijt desselfs hulpe omtrent gemelte vorst te konnen genieten; maar ook aan het hoff met ’s Compagnies gewesen volmagten en andere bekende daar het van nutte wesen en de sekerste berigten te bekomen sullen zijn, correspondentie te onderhouden, om niet alleen kennisse te erlangen van de gesteltheyt van ’t hof, maar ook wat bij hetselve ten opzigte van d’E. Compagnie soude mogen passeren, om er de bediendens in Souratta op Choromandel, en in Bengale telkens na vereysch van te informeeren.

Batavia in ’t Casteel, datum als vooren (getekent) Abraham van Riebeeck, Christoffel van Swoll, Cornelis Chastelein, Mattheus de Haan, Frans Castelijn, Lauren Tolling, Hendrick [fol. 446] Zwaardecroon, Pieter Roselaar, Theodorus de Haek, Samuel Timmerman, Jacob Faas, Joan Cornelis d’Ableing en Joan van der Nipoort secretaris.