Inquiry of a Chinese trader about the Batak People in North Sumatra, 1 March 1701

UIT: DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 1 MAART 1791 [BEGINNEND BIJ FOL. 113-]

Translaat

 

Den op eergisteren van Sumatra’s West Cust aangekomen Chinees, welck sig een geruymen tijd in het Ancools gebergte heeft onthouden, alhier mede ondervraagt zijnde, wierd heden, wegens het nader relaas door hem daerop gedaan, sodanigen geschrift ter Generale Secretary bestelt, als te lesen is bij de volgende insertie, luydende aldus. 

Op de gedane afvrage aan den Chinees ’t Singko met de Chialoup van den Chinees Thieko van Baros over Padang alhier aangekomen, weet denselven ’t volgende te seggen.

Dat hij nu thien jaaren geleden met het vaertuyg van den Chinees annachoda Khintayko als passagier van hier na Malacca, en van daer na Pande omtrent Dilly gelegen, is vertrocken; alwaer den annachoda sijne coopmanschappen aan de Maleytse inwoonders verhandelt hebbende, weder herwaerts aan is gestevent, sonder den gevraagde mede te nemen, als die ginder is gebleven, met voornemen om sig met een kleen negotitje te erneren.

Hebbende dan tot Pande, buyten eenige weynige door hem mede gebragte kopere beckens en blauwe baftas, oock eenig zout opgekogt, daarmede hij met eenige draegkoelys te lande naer Bata, omtrent 10 à 11 etmalen gaans van Baros, gereyst is, en aan de inwoonders aldaer omgeset of getrocqueert tegen benjuin en wax, waarmede hij wederom na Pande is gegaan, en ’tselve aldaer tegens zout vernegotieert heeft.

Hoedanig hij dan gedurende al die tijd van thien jaren op die plaetsen met over en weer te negotiëren sig g’erneert heeft, terwijl dat hij onder de inwoonders deser plaetsen door die tijd, meer en meer bekent geraekt wesende, na verloop van vijf jaeren sijns aanwesens aldaer met den Batase vrouw, die door haer ouders voor een somma van 50 rds aan hem overgedaan wierd, na dies lands wijse getrouwt, en er een dogtertje, thans vier jaren oud, bij geprocureert heeft.

d’Inwoonders van Panda en Bata, daer den Chinees veele beleeftheden van genoten heeft, sijn, segt [fol. 114] hij, bijna verwilderde menschen die sig in bergen en bossen onthouden, dogh ontrent ’t cultiveren haarer landen seer regulier en menschelijck. En zijn ook civiel en gerieflijck omtrent vremden die se echter in hare landen wijnig ontmoeten, insonderheyt Europianen, die daer in veele jaren her niet gesien zijn, hebbende met de Malyers in de benedelanden geen gemeenschap, als zijnde geen Mahometanen.

Want varkensvlees houden se voor haer delicaatste eten, en hebben rijs in overvloet, die se jaarlijx op sijn tijd planten, waeraan alle de inwoonders van die lantstreek, die veele zijn, haer behoeften overvloede vinden, buyten een menigte van aard-akers en verscheyde groente meer, die se daernevens tot haer voetsel gebruyken.

Ook eten se menschenvlees, dog niet als van quaat-doenders of misdadigers, want sodanigen een, aan handen en voeten gebonden wesende, wert soo levendig van wel 2 à 300 deser bosch-menschen met mesjens aan kleene stuckjens gekorven, en soo bloedig en raauw met wat lange peper of risjens, en een weynigje zout gegeten; blijvende de handen en voeten, mitsgaders ’t hart en de harsens, als het delitieuste voor de radjas, en ’t hooft met de ooren, de neus, de tong en al ’tgeen ’er verder aan hoort, voor haare grooten, die deselve, mede soo raauw, met zout en risjens komen te nuttigen.

In hare cleedinge sijn se als de Maleyers, dragende de mans soo wel als de vrouwen een cleetje met een lang baaytje; dog met dit onderscheyt, dat de vrouwen, maagd of ongetrouwt sijnde, een baaytje mogen dragen. Maer getrouwt wesende, moesten se hetselve ten eersten verlaten en met heel bovenlijf blood loopen.

Leverende deze lantstreken buyten de gemelte levensmiddelen, ook uyt wax en benjuin, die se aan hare nabuuren tegen zout omsetten, ’twelck tot Bata gants niet te becomen is, en derhalven ’tselve onder haer voor gelt passeert, als gaande de inwoonders van Bata daermede ter markt.

Gout of andere mineralen werden, segt den Chinees, in of omtrent dese lantstreken niet vernomen. Mogelijck dat se ’er wel vallen, maer de onkundigheyt oftewel de dommigheyt der inwoonders hout haer daerin tot nog blind.

Den gevraegde eyndelick geresolveert sijnde van daer te scheyden en herwaerts keeren, soo heeft hij zulx aan de radjas bekent gemaekt, die denselven van rijs en diverse fruytagiën en groente tot consumptie op sijne reyse rijkelijck hebben laten voorsien, waermede hij met vrouw en kind dan de reyse te lande na Baros ondernomen en, na verloop van thien etmalen, aldaer verschenen wesende, heeft hij sig aan ’t vaertuyg van den Chinees Thieko, dat doenmaels ter rheede van Baros was, vervoegt, waermede hij voorts met gemelte sijn vrouw en kind op den 27e der jongst verstreeke maand, over Padangh alhier aangekomen is, om sigh nevens andere van sijn natie, met den land-bouw of yetwes anders te erneren.