Letter from the Phrakhlang on behalf of King Phetracha of Siam (r. 1688-1703) to the Supreme Government, 12 February 1689 and the answer from Batavia, 4 Mei 1689

DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 12 FEBRUARI 1689

 

[fol. 127]

En vooreerst de translaat Maleytse missive door den Oya Bercquelangh ter ordre van den Siamsen Coninck aan Haar E. Edelen de Hoge Regeringh tot Batavia geschreven.

Bovenaen stont die is een teken van vruntschap.

Dese missive komt van Tsjau Pija Sirderma Ratditsjah Tsjadiamata Taya Noetsjit Pipid Zadua Koesa Tiboedi Oepi Piri Iber Akramma Pahokh Tsjau Kija Pakelangh aen de heer gouverneur generael die de saeken van de Compagnie en ook alle de Hollanders in de stadt van Batavia bestiert en regeert.

Voorts zoo is den brieff dewelcke den gouverneur generael ende raden van India geschreven hebben met zijne schengaie door den schipper Windjen en het opperhooft Pieter van den Hoorn ons wel toegebragt die ook naar de gewoonelijke coustume ontfangen hebben, sijnde ons in ’t lesen van ’tselve den inhout van dien volkomentlijk gebleken.

Hebbende ik daaruyt met groote blijtschap vernomen dat den gouverneur generael nog in volle vigeur en kragt het gebiet over het lant van Jaccatra voerde en beheerschte, wenschende ik daarvan voor altoos de continuatie (aan Sijn Edelheyt) toe nevens een accressement van alle verdere prosperteyt en een gewenste staat.

Vorders zoo is Zijn Hoog Aansienelijke Mayesteyt die het Rijk van Ziam bestierde in dese tijt een swaare [fol. 128] kranckheyt overgekomen en eenige tijt daarnae ook overleden zoodat desen jegenwoordige Hoog Aansienelijke Mayesteyt in het Rijk van Ziam gesuccedeert is, in plaatse van den overledene Hoog Aansienlijke Mayesteyt invoegen altans dit bevelschrift van Sijn Hoog Aansienlijke Mayesteyt alleen sijn reflexie op mijn heeft en van mij affdaalt.

Wat belangt nu het gedoente van Constant in ’t reguart van alle coopluyden die in ’t lant van Ziam om te handelen quamen off waren, zoo heeft aan haar alle overlast en onredelijkheyt aangedaan mitsgaders zoodanig onderdruckt, geïntimideert en kleynhartig gemaakt dat niemant eens heeft durven kikken en sijn mont opendoen. Ook heeft dese Constant alle de goederen die in de thresory ende maguasijnen van Sijn Mayesteyt waaren nae sigh genomen en daarvan een groote quantiteyt verdaan en ’t zoek geraakt behalven dat nog veele andere fauten en misdrijven vlak tegens het oude gebruyck ende usantie aan begaen heeft gehad die in dese brieff niet gespecificeert werden vermits den Lowang Feiwari [1] nu selver in persoon vertreckt aan wien alle de gelegenheden en saaken van dien persoon ten tijde van de overledene Zijne Hoog Aansienelijke Mayesteyt gepasseert seer wel bewust sijn, die dan alle deselve aan Sijn Edelheyt in onderdanigheyt te vertoonen heeft tot al hetwelcke verste [2] dien Constant gelegentheyt gehadt heeft om ’tselve in ’t werck te stellen vermits dien Hoog Aansienlijke Mayesteyt hem uyttermaten zeer beminde en ongemeen gesint hadt.

Voorts zoo is het tijde van den capiteyt Enogh Poolvoet wanneer Lowang Feiwari geworden en het bestier van de E. Compagnies affaires in haar logie tot Siam waarnam gebeurt dat eenen Abdul Vrerzaaken [3] een soon van een mogol off een mogol selver Feja Felatis [4] geworden en aldus een bewint van gebiet in de stad van Ziam gekregen [fol. 129] hebbende aan den Capitein van de Hollanders veele onredelijke proceduren en vexatiën toegebragt heeft gehadt haar niet toelatende dat haar verkoop en inkoop sooals vereyste konden doen, hebbende den jegenwoordigen Sijne Hoog Aensienlijke Mayesteyt in die tijt dese saeken geaccomodeert gehadt, en is daarop ook Feja Felatib door den overledene mayesteyt uytgestooten geworden, waarna dan ook alle de vreemde coopluyden en de Hollanders haare negotie in Ziam (een seer lange tijt) met rust en vreede gedreven hebben. Dog wanneer daerna dien Constant is Felja Witsieym en raadsheer geworden zoo heeft dese weder veele quellingen en onredelijkheden aan alle de vreemde coopluyden ende Hollanders laten wedervaaren, sijnde alle wel geïnklineerd geweest om hetselve aan den overleden mayesteyt in eerbiedigheyt te representeren, maar alsoo hij zoo diep bij dien Mayesteyt in sijne gratie en gunst stont, veel meer als wel Feja Felatib oyt voordesen geweest was, soo vont men niemant om ’tselve in onderdanigheyt aan Sijn Mayesteyt te vertonen, maar wagteden alle maar alleen totdat daartoe een bequame wegh en gelegentheyt souden open ... [5] en zoodanig dat hij daarover ook zijn straff erlangen mogt.Alsnu dan overledene Sijne Hoog Aansienlijke Mayesteyt seer swaarlijck kranck lag soo spande desen Constant met de Franse, Engelse, Chinesen en ook met eenige militaire grooten van Siam die aan sijne sijde gekregen hadt tesamen, al hetwelcke dan aan den jegenwoordigen Zijne Conincklijke Mayesteyt ter ooren gekomen sijnde, zoo heeft desen Constant laten vatten en ook belast hem om ’t leven te brengen, en is dit dan nu aldus het wedervaaren van dien persoon.

Voorts zoo is het bevel van den jegenwoordige Sijne Hoog Aensienelijke Mayesteyt om alhier te verklaren dat de Hollanders in alle dien tijt dat in het rijk van Siam geresideert hebben noyt eenige quaade practijqen en machinatiën tegens dit rijk ondernomen en in ’t werck gestelt hebben, maar hebben altoos met ons een goede eendragt, verstant en overeenkomst onderhouden gehadt. Het is dan nu ook behoorlijck die goede genegentheyt en wille van de Hollanders te recompenseren en agten het betamelijck hare intentie in [fol. 130] dese tijt te accomplisseren, vermits er nu niemant meer en geen verder obstacul is die daarontrent hinder geven kan en werden nu alle saaken die bedongen en gecontracteert sijn g’observeert en nagecomen in soodaniger voegen als beslooten en overeengekomen is, sonder in het minste daarvan aff te wijken, en ingevalle er nogh iets mogte wesen dat bij het contract niet gestipuleert is ’tgeen de Hollanders souden mogen begeeren, zoo sullen wij haar in alles nae de reeden en billickheyt daeromtrent accomoderen en behulpsaam sijn. Dit is mijn voornemen ende intentie bijaldien de Hollanders aan mij de effecten van een opregten ende ware vruntschap ende genegentheyt betonen om selfs haar daarenboven in haare affaires nog meer te favoriseren en te beneficeren, hebbende ik in het minsten geensints de gedagten nog het voorneemen om aen de Hollanders eenige schade te laeten toekomen en soo sij ergens bij schade komen te lijden, zoo willen het maar te kennen geven wanneer ik hetselve aan haar niet sal laeten wedervaren maar beletten.

Voorts ingevalle elders onder het resort van het Rijk Ziam een schip van de E. Compagnie komt te blijven zoo sullen in alle billickheyt en naar behooren haar daaromtrent behulpig wesen, ja selfs die accomodatie mede presteren aan alle vreemde handelaars die in ’t rijk van Ziam comen negotiëren, dog alle die lieden zijn nog onkundig van die overvloedige genade en goedertierenheyd die Sijne Hoog Aansienlijke Mayesteyt aen alle die vreemdelingen wil bewijsen en bij aldien nu niemant en gedenckt en geen sentiment nog extime heeft van een soodanige vruntschap zoo is men ook ongenegen cortoisye te betonen off van haar eenig werck te maaken, maar ingevalle hij ter contrarie sinceer en opregt handelt mitsgaders daar [fol. 131] aan gedagtig zijn, zoo is men ook promt en gereet om denselven door courtoisyen te obligeeren, dog bijaldien sijne proceduren niet opregt en suyver sijn, soo en heeft men ook gene inklinatie om met deselve eenige vruntschap t’onderhouden.

Wat nu het jegenwoordige belangt, soo en heeft Sijne Hoog Aansienlijcke Mayesteyt voor althans nog geen negotie hier bij desen voor, maar versoekt alle de volgende kleeden alleen om daarmede de lijkceremoniën en -statie van den overledene Zijne Hoog Aansienlijcke Mayesteyt te celebreren, en bestaan de kleeden die daartoe dienen en bequaam sijn in twintig soorten, monterende de quantiteyt daarvan 1032 corgies nevens nog 10 stux. Ingevalle dan den gouverneur generaal aan mij eenige genegentheyt en liefde toedraagt soo believe hetselve tot die lijkstatie spoedig te laten vervaardigen.

Voorts zoo werden nog zodanigen kleden g’eyst als de monsters aanwijsen die in de nevensgaande lijst gespecificeert staan teneynde om die kleden uyt te delen aan alle degeene die zig wel gedragen hebben en omtrent Sijne Hoog Aansienlijke Mayesteyt van een opregt en suyver herte sijn, bestaande in drie en vijftig [6] sorteringen maakende uyt een quantiteyt van 1616 corgies. Bijaldien nu den gouverneur generaal mij genegen is, zoo willen tog alle die kleeden met den eersten herwaarts bestellen om deselve mede ten tijde van de lijkceremoniën hoe eer hoe liever te employeren.

Verders bijaldien d’E. Compagnie een schip off scheepen naar Siam wil senden zoo brenge daarmede soodanige kleden aan die met hoofden en geschildert zijn in conformite van de monsters [7] die hiernevens gevoegt gaan, en ingevalle de E. Compagnie die waren begeert dewelke in het lant van Siam vallen, zoo moetse aan degeene die harentwegen op de Cust van Cormandel [fol. 132] resideren gelasten om sulcke doeken en kleeden te bestellen, die met en ook sonder hoofden sijn om deselve dan in Ziam aan te brengen teneynde om die altijt uyt te venten en bijaldien eenige daarvan ons dienstig mogten sijn, soo zullen aan de bediende van de tresorye dan gelasten, om deselve aan te slaan en te ruylen tegens andere zoodanige coopmanschappen die van der Hollanders gading sijn.

Bijaldien ook er iets van Sijn Hoog Aansienlijcke Mayesteyts begeerte zij en hetselve off op Jaccatra off in eenig ander lant daar de Hollanders resideren off wel buyten hetselve elders anders extere daar de Compagnie sijn voyagiën om te handelen maakt, soo willen dan tog dien eysch van Sijn Hoog Aansienlijke Mayesteyt voldoen, gelijk mede aan deese kant alle ’tgeen dat de Hollanders hebben willen en onder het resort van Siam valt off te krijgen is zeekerlijck staat besorgt te worden sonder aan de Hollanders daaromtrent eenig verlies maar wel profijt toe te brengen.

Voorts ingevalle d’E. Compagnie nu een schip sent om coopmanschappen bij inkoop te bemagtigen soo neemt dit schip een gedeelte van die waren mede, blijvende de rest leggen, en derhalve zoo stiere dan (in plaats van dat eene) 2 à 3 scheepen af om alle de restanten van de coopmanschappen te kunnen laeden vervullende de rest met andere waaren aldus leyt eygentlijck mijn intentie en had ik het oock zoo gaarne.En aldus sent nu den opperste thresorier 200 picols sapanhout, 200 potten oly en 100 bharen thin, mitsgaders 20 volle groote koyans rijs welckers vliesen off basten affgestampt sij off wit gestampte reys nevens nog 40 zoodanige koyangs rijs daar het vliesien aan is, alsook 100 picols root cooper met ’s Compagnies bodem onder versoek dat de Hollanders daaromtrent haare hulpe willen bewijsen om daarvoor soodanige kleeden te coopen als in de lijst van den Maleytsen toclk g’exprimeert staan [fol. 133] en bijaldien de Compagnie gunst wil betonen zoo vervaardighe hetselve tezamen met de andere kleeden die tot de lijkstatie gehooren en ingevalle de kleden aldaar voormelt op Jaccatra niet te bekomen waaren, zoo willen dan zoo veel doen om die op andere plaatsen daar deselve vallen te bemagtigen.

Indien nu dese overvoerde coopmanschappe op Batavia haar prijs niet behalen mogten, soo houden die op om off deselve op de plaatsen daar de Compagnie haare residentiën heeft off daar maar alleen om te negotiëren varen voor de behoorlijke prijs konden gedebiteert werden, willende de Hollanders daaromtrent zoo veel behulpig weesen om die waeren op de beste wijse aan de man te helpen, en wanneer die dus tot een goede prijs omgeset sijn, zoo willen voorts haar ajude verder betonen met het inkopen van die kleeden die in de Maleytse lijst gespecificeert staan.

Voorts zoo wert in de missive van den gouverneur generaal geseyt hoe dat den Lowang Feiwari sijne verlossinge verkregen en in desselfs plaats nu eenen Pieter van den Hoorn gesonden wiert om hem te vervangen. Wat nu den Lowang Feiwari belangt, deselve is kundig in de regeringe en de coustumen van het Siamse Rijk vermits een geruymen tijt alhier geresideert ende saaken en affaires van de E. Compagnie waargenomen heeft gehadt, behalven dat ook weet op wat wijse men sig tusschen de 2 lantschappen (van Ziam en Batavia) gouverneren moet, hebbende hij zig in alles volcomen wel gedragen en uyt dien hoofde ook Sijne Hoog Aansienelijke Mayesteyt hem in deese tijt met een Eernaam en een goude doose gehononeert.En naedat desen Pieter van der Hoorn alhier tot vervanger van den andere g’arriveert was, soo heeft den Lowang Feiwari hem in alle zaaken men omtrent dit rijk waar te nemen g’instrueert en voorts onderrigt wegens de coopmanschappen die in Siam om te verhandelen dienden aan te brengen alsmede in hetgeen hem nog verder om te weeten nodig was. En ingevalle nu aan desen Pieter van den Hoorn [fol. 134] eenige swaarigheyt off moeyelijkheyt mogt voorkomen soo en zal ik geensints hem daarin laaten blijven ende sijne saaken dus laaten drijven. Aan den Lowang Feiwari is mijne hulpe en accommodatie omtrent d’affaires van de E. Compagnie genoeg bekent, zullende hij al hetselve aan den gouverneur generaal ook wel weeten te vertonen.

Voorts soo wert in den brief van de gouverneur generaal geseyt dat ten tijde als Lowang Tsjoela [8] derwaarts vertrocken was sijn seggen en voordragen voor haar wat duyster was, en niet wel begrepen hadden, dog dat nu uyt den brieff van Lowang Feiware hetselve eerst verstaan, waarop dan dienen dat de gunsten en faveuren van Sijne Hoog Aansienlijke Mayesteyt aan de Compagnie betoont extraordinair groot [9] en seer overvloedig zijn.

Nog soo wert in de missive van de Compagnie voorgehouden dat ingevalle ymant iets mogt aanbrengen ’tgeen onlusten en misverstant soude kunnen verwekken dat Sijne Hoog Aansienlijke Mayesteyt hetselve eerst wilde ondersoeken en zulx zeggen niet ligt beliefd aan te nemen en daarnae te luysteren.

Ook soo wert geseyt dat den Coning van Dzjohor en den gouverneur van Malacca van den beginnen ende voorledene tijden aff tot nu altoos goede vruntschap met den anderen gecultiveert gehat hebbe, voorts dat een sekeren Chinees over Malacca op Batavia g’arriveert wesende aldaar verhaalt had dat 47 vaartuygen van Padoeka Radzjas volcq omtrent Poelo Pandzjang gerecontreert had die hem geseyt hadden dat den Paducca Radia aan den coning den oorlog aan doen wilde. Het is een observantie in het Rijk van Siam, wanneer imant iets aanbrengt off iets valsch voorgeeft dat tot quaatstooking dient, dat daarop niet haastig te werck gaan maar hetselve eerst wel ondersoeken wat daarvan de waarheyt off de leugen sij om daarop dan sijn oordeel te vestigen ende de straffe te exerceren in maniere als de coustumen en usantiën medebrengen. En dit is dan aldus de practijque in het [fol. 135] lant van Ziam en behoort dierhalven ook al hetgeen dat de heer gouverneur na Siam aankundigt mede volkome waar en waaragtig te wesen, doordien de regte en seekere waarheyt een onderlinge goede vruntschap best past.En bijaldien dan aldus iemant aan den gouverneur generaal iets aanbrengt, dat strecken kan om onlusten en misverstanden te causeren hetselve en believe niet ligtelijck aan te nemen, maar wille daarnae eerst terdegen inquireren ende een volkomen ondersoek doen opdat de vruntschap tusschens ons bijde euwig en bestendig blijve, ende dus betoont het ook te sijn.

Voorts soo hebbe Kon Sorserit en Monrat Pitsji die naar de negerij van Riau gegaan waaren, op haar wederkomst in Siam, die op den 9e maant voorgevallen is, gerapporteert dat Padoeka Radzja mitsgaders sijne zoonen den tommagon en Siri Bidziji Deradzja de spraek hadden laaten gaen alsdat de Hollanders van Malacca voornemens waren om die van Johor te beledigen en quaat toe te brengen, dat hierop nu Padoeka Radzja den Tommagon Siri Bidzji Derardzja de sakis van de zee (dat is de zee inwoonders) ter getalle van ontrent 400 man en 29 zoo groote als kleyne vaartuygen alle met haar toegehooren versien en g’armeert versamelt hadden, met intentie om den Coning van Johor daartoe te disponneren en te brengen dat zig naar Taranganoe wilde transporteren. En wanneer nu in ruyme zee quamen zoo hadden voor om den bendahara en de verdere rijxministers van Johor te masacreren.En naardat dit volbragt soude wesen, zoo wilden den Coning van Johor naar het lant van Tsiampa voeren, dog de sakis van de zee approbeerden dit besluyt en desseyn van den Paducca Radzja niet meer, waaren hiertegens, invoegen aldus deesen saak aan den bendahara ter kennisse gekomen sij, hetwelck dan Panducca Radia vernemende, zoo heeft hij het op een vlugten aangestelt, waarop dan den bendahara hem 5 bodems naegesonden [fol. 136] heeft gehadt waartegens hij Paducca Radzja dan ook tekeer gegaen is bestrijdende deselve, maar de affgesondene van den bendahara kregen hem en bragten hem uyt met sijn zoon Siri Bidji de Radzja om wesende nog 4 zoonen van deesen Panducca Radzja ontsnapt, als namentlijck den eerste den Lakchsamana, den 2de den Tommagong, den 3den Sri Nara Diradzja en den 4den den Paradara Menteri, die alle naar Patani gevlugt sijn.

Hiernae heeft den Coning van Johor met den bendahara ende verdere rijxgrooten sig op Djzohor weder ter neder geset en sijn residentieplaats aldaar genomen, en is de stat en het landt van Johor al van oude tijden aff van het Rijk van Ziam onderhorig geweest, gelijck dat ook aan den gouverneur generael door Lewang Tsjoela ten tijde als op Batavia was klaarlijck geremonstreert is geworden, hebbende den Koning van Johor mede na Ziam aan Sijn Hoog Aansienlijcke Mayesteyt in eerbiedigheyt geschreven dat de Hollanders van Malacca van sins waren om het lant van Johor te attaqueren, dog hadt den gouverneur generael aan de regeringe van Malacca gelast geen quaat aan die van Johor nog ook aan desselfs onderhorige te doen ofte haar te beledigen, gelijck ik mede bij een missive aan die van Johor bevolen heb gehadt om geen hostiliteyten nog offensiën aan die van Malacca te plegen. Zoo wanneer nu die van Johor sig daarvan tegens die van Malacca onthouden, soo laaten die van Malacca ook aan haere kant nae om die van Johor te beledigen en quaat te doen. En ingevalle dan die van Johor iets tegens die van Malacca mogten misdoen, zoo believen de Hollanders bij een brieff naar Ziam aan den capitein aldaar daarover te schrijven opdat die van Johor gelast mogt werden in Ziam te verschijnen om aan wedersijden behoorlijcke informatie dienaangaande tusschen haar beyde te nemen.

Voorts [fol. 137] soo maeken die van de Compagnie bekent hoe de 11 persoonen die derwaarts gesonden sijn om eenige hantwerken te leeren sig vrij qualijck comporteren ende zeer op den arack en het spelen verslingert sijn, dog dat den E. Compagnie hetselve niet agtende, haar egter eveneens als het eygen volcq van de Compagnie aangemerckt ende gehouden en aldus gelast hadt yder sijn ambagt te laeten volleren, hetwelck altemaal een klaarblijckelijck teken van een opregten onderlinge vruntschap tusschen beyde is.Voorts zoo wanneer dese jongens nu volleert sijn en yder sijn ambagt wel verstaat, zoo willen deselve dan ten spoedigsten herwaarts senden.

Verders (melden haar Edele) wegens den slaaff van den coning die na Portugaal affgeschikt was dat het schip daar hij op was omtrent de Cabo gebleven, mitsgaders hij weder op Jaccatra aangekomen was en door die van de E. Compagnie naar Siam overgevoert wiert.Alsmede dat van des coninx slaven, die met elifanten en rinocceros naar Vranckrijk gesonden waeren twee personen overleeden en de andere mede op Batavia aengelant waaren, alsmede naar Siam getransporteert wierden, wesende alle ’tselve een saak van seer goede overleg ende een effecte van een volkomen rijp verstant. Voorts aangaande de vaartuygen met rijs geladen nevens last om daarvoor inkoop van paarden op Jaccatra te doen, dat den gouverneur generael haar met penningen g’accomodeert had zooveel als daartoe benodigt hadden, hetselve agte voor een teeken van vruntschap tussen bijde nog vaster te willen maaken. Verders dat des coninx slaven die naar de oostcust van Java vertrocken waaren om daar paarden in te coopen nog niet weder gekeert waaren, en soo die op Jaccatra voor het mousson retourneerden dat die hier zoo lang te houden hadden totdat het mousson blies om haar dan met een Compagnies schip naar Ziam te voeren.En wat belangt nu het verstreckte aan des coninx slaven om daarvoor paerden in te koopen, zoo is aan de bediende van de thresorye gelast geworden hetselve aan den [fol. 138] Lowang Feiwari en Pieter van den Hoorn in conformite van den gouverneur generaals reequening die in handen van den Loewang Feiwari was te voldoen.

Nog zoo wert in den brieff van den gouverneur generaal geseyt dat men ontrent de gevorderde vier en sestig zoorten van medicinalen niet wel teregt konde geraken vermits dezelve in de Brachmaniese taal uytgedruckt wierden, waarnae dan nu ook aan de Brachmanies laeten vragen hebben, die daarop seyden dat alle de medicamenten in de leyste voormelt in Bengalen en ook in Souratte wel te becomen waaren, hebbende alle deselve weder in de Braminese taal laeten opstellen.Ingevalle nu de Compagnie mij de vruntschap wil doen, soo believen aan degene die harentwegen in Bengalen en in Souratte resideren te ordonneren dat dese leyst aan de apothekers aldaar willen inhandigen met versoek om de namen van de medicinalen te lesen en wanneer die daar exteren dat dan deselve kopen en herwaarts in Ziam willen oversenden.

Item dat van ’s conincx schip ’twelck in Souratta gebleeven en verongelukt is, 30 stucken kannon, 50 musquetten en 806 stucx kanoncogels, 5000 musquetcogels, 39 bogen, 364 pijlen, 2 picol en 3 cattys bedorven boskruyt nevens eenig scheepsgereetschap en tuyg bekomen waeren en alle ’tselve naar Ziam gesonden wiert, schrijvende den gouverneur generaal verders dat den stiermeester Ali die op dat gebleve schip beschijden is geweest, wegens de gelegentheyt en de hoedanigheyt daarvan voornemens was te ondervraegen, dog dat denselven nog zieck was en daarom dese verneming ook nog niet gedaan en aldus de constitutie daarvan doen met nae Ziam g’adviseert hadt, vermits sijne siekte nog continueerde, en is dit een zeer goede overleg van den gouverneur generael. Voorts wanneer den stiermeester Ali gereconvaleseert is, zoo wil dog dan die ondervraging bij hem doen ende wegens de gelegentheyt en de toedragentheyt van het blijven dier bodem naar [fol. 139] Siam advys geven mitsgaders hem daarnae ook in persoon en al hetgeen hij daarvan verklaart herwaarts in Ziam overstieren.

Voorts hebben den gouverneur generaal ende de raden van India een caros met 6 paarden in eerbiedigheyt ter schencke gepresenteert nevens nog verscheyde andere goederen meer, die alle op die tijt door den gouverneur generaal aen mij toegeschickt zijn.Dog al dit is door practijcq van Constant bestelt, die hetzelve uyt eygen motieven en voor zig ontboden heeft gehadt, waarop dan den gouverneur generael die gedagten heeft geformeert, dat die wagen aan Sijn Hoog Aansienlijke Mayesteyt seer aangenaam wesen en heel wel aanstaan soude, gelastende dan aldus om deselve ter schenk aan Sijn Maeyesteyt op t’offeren.Wanneer nu alle die presenten hier aan mij in eerbiedigheyt toegebragt wierden, zoo sijn deselve ook door Sijne Hoog Aensienlijke Mayesteyt aangevaert geworden, die daarop voorts aen den oppersten thresorier gelast heeft deselve met 1650 picols sapanhout te reciproqueren.Dog de caros is hier in Ziam t’eenemael onnut en van geen dienst en daarom heb ik bevolen deselve weder aen den gouverneur generaal ter schenk toe te laten komen.Alle de andere presenten buyten de karos heb ik belast te recompenseren met thin in de negorij van Ligor ter quantiteyt van 57 bhaar, sendende ik hiernevens van dat minerael nog 15 bhaar.En is mijn intentie en voornemen voorts om steets een goede vruntschap onder malkanderen te onderhouden tot in eeuwigheyt toe, zoolang de zon en maan haar omloop zullen hebben opdat deselve voor alle dagen en nagten onverbrekelijck en oneyndig blijve, gelievende den gouverneur generael (aan zijn kant) dit mede zoodanig te betragten,

Geschreven op een dingsdagh in de maant Safar des jaars 2232 nae de reequening van Ziam finis.

 

DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 4 MEI 1689

[fol. 291] Antwoord van de Hoge Regering in Batavia aan Koning Phetracha (1688-1703), 4mei 1689.

De Gouverneur-Generaal Joannes Camphuys en de Raden van Indië die residentie houden in het Kasteel van Batavia zenden deze brief aan Zijne Hoog Aanzienelijke Majesteit de Koning van Siam, die met wijsheid en voorzichtigheid zijn onderdanen regeert, met alle koningen en vorsten een oprechte vrede en vriendschap onderhoudt, en zich daardoor alom beroemd gemaakt heeft. Onze Heere God geve Zijne Majesteit een lang(e) en voorspoedig(e) leven en regering, en late hem over al zijn vijanden zegepralen.

Uit de brief die Zijne Hoog Aanzienelijke Majesteit aan de Gouverneur-Generaal en de Raden van Indië met het schip Hendrik Maurits in handen van het afgegane opperhoofd Joannes Keyts heeft gegeven, en die hier benevens de daarbij gevoegde geschenken met het vereiste eerbewijs is ingehaald en ontvangen, hebben de Gouverneur-Generaal en de Raden van Indië met uitnemende vreugde gelezen hoe het God belieft had de vorige koning uit deze wereld te halen, en dat de kroon van dat rijk weder op het hoofd zijne tegenwoordige Majesteit gekomen was, en dat door een dergelijke bijzondere beschikking van de Allerhoogste het rijk van Siam en de Edele Koning (die nu lang in dat rijk gehandeld had doch door Phaulkon en zijn aanhang veel rampspoed geleden heeft) zich nu in alle zaken hoog gelukkig achten.

(De Hoge Regering zegt verheugd te zijn over de goede intenties van Koning Phetracha en hoopt dat Zijne Majesteit de hernieuwde contracten met de Compagnie zal onderhouden.)

[Het] is het de Gouverneur-Generaal en de Raden van Indië leed dat tegenwoordig aan de orders voor kleden niet kan worden voldaan. De oorzaak is de slechte toestand op de Kust van Coromandel waar de compagnieshandel door oorlog, honger en sterfte bijna drie à vier jaren stil heeft gestaan, waardoor wij bijna geen kleden van daar ontvangen hebben. Onze pakhuizen zijn bijna geheel leeg geraakt. Van de geëiste koopmanschappen die er voorheen waren, zijn wij ontbloot geraakt zodat wij nu maar enige weinige op Zijn Hoog Aanzienelijke Majesteits order overzenden. Wij zullen echter betrachten hetgene nog ontbreekt zo spoedig mogelijk [zenden] om Zijn Majesteit te behagen, en [hebben] daartoe de vereiste orders naar de buitenkantoren van onze handel afgezonden. Evenzo inzake de gevordere 64 medicamenten. De overgezonden goederen van Zijn Hoog Aanzienelijke Majesteit zijn alhier te gelde gemaakt. Ons opperhoofd de opperkoopman Pieter van der Hoorn zal aan de thesaurier een nadere opgave doen.

Met het schip Princeland gaan de paardekopers van Zijn Hoog Aanzienelijke Majesteit mee. Wij hebben hen de vereiste accomodatie gegeven en de nodige geldverstrekking. Zij voeren 23 paarden mee. Ondertussen zal zorg worden gedragen dat de Siamse jongeren hun ambachten leren.

De Gouverneur-Generaal en de Raden van Indië betuigen alle geschenken te hebben ontvangen die Zijne Hoog Aanzienelijke Majesteit heeft overgezonden en zijn daarvoor dankbaar. Zij worden aangezien voor tekenen van Zijne Hoog Aanzienelijke Majesteits uitmuntende, eerlijke en oprechte gunst en genegenheid, met verzoek dat het Zijne Majesteits behagen wezen mag ook in gelijke manier aan te nemen hetgeen de Gouverneur-Generaal en de raden van India tot wedergeschenk bij dezen afzenden, tot een teken van haar oprechte genegenheid en bereidwilligheid. Te weten:

  • 1040 stuks gemene gebleekte salempoeris [10]
  • 2080 stuks “poelongh gabars”
  • 600 stuks Maleise sarassa [11]
  • 100 stuks hammans
  • 140 stuks chitsen [12]
  • 40 stuks goude en silvere allegias [13]
  • 11325 lb sandelhout
  • 732 lb nagelen
  • 600 lb nootmuscaten
  • 308 lb foelie
  • 640 lb caneel
  • 6 stuks marmer beelden

Geschreven in het groot Kasteel Batavia op het eiland Groot Java in het koninkrijk Jaccatra, 4 mei 1689, was getekend Joannes Camphuys.

-----

[1] Marginal note:”Dit is de titul die aen een opperhooft van de E. Compagnie gegeven wert wanneer die bij Sijn Mayesteyt wel gesien is ende een van sijne genegentheyt heeft”; Luang Aphai Wari, rang en koninklijke titel verleend aan het Compgnies opperhoofd in Ayutthaya, in dit geval Joannes Keyts.

[2] Reading unclear.

[3] Reading unclear.

[4] Marginal note: “Dit is een titul van honeur die aen een seeker chargie geappliceert wert”.

[5] Illegible word.

[6] Marginal note: ‘De monsters van deese 53 soorten manqueeren, seggende de heer Keyts dat deselve aan Sijn E. niet ter hant gestelt zijn’.

[7] Marginal note: ‘De monsters ontbreeken mede zoo wel als de Maleyts lijste waarvan hier agter gemelt en aan deselve ook gerefereert wert die aan de heer Keyts mede niet toegebragt zouden zijn, dog in plaets van alle dese lijsten heeft men [fol. 132] een Persiaanse rol van de gantsen kleedenlijst voor coning en nog 3 distincte notitiën uyt die generale getrocken met aenwijsing welke doeken daarvan in de quartieren van Bengalen, de Cust Cormandel en Souratta respectievelijk vallen off geprocureert dienen te werden’.

[8] Marginal note:’Dit is de naam van de Ziamsen ambassadeur die tevoren met de heer Keyts op Batavia geweest is’.

[9] Marginal note: ‘Sijn Mayesteyt schijnt hiermede bedeckelijck te willen verstaan geven dat dese zoo ongemene gunsten van Sijn Mayesteyt aldus de versogte accomodatie aan haar Hoog Edele met de vergunning van haare vaart op Java geen ’t subject van dit point is wel gemeriteert hadden’.

[10] Salempoeris of “selempuri”, een medium kwaliteit katoen van Zuid-India (de Coromandelkust).

[11] Sarassa of “serasah”, chintz van Coromandel.

[12] Chitsen, chintz, gedrukt of geschilderd calico (katoen) uit India.

[13] Allegias, of “allejas”, medium kwaliteit gestreept katoen uit Zuid-India.