Letter from the Phrakhlang on behalf of the King of Siam Narai (r. 1656-1688) to the Supreme Government in Batavia, 27 January 1683 and a reply from Batavia 11 May 1683

DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 27 januari 1683

 

[fol. 141] Volgt nu de translaat missive van den Oya Berquelangh in Siam aan Sijn Edelheyt de heere gouverneur generael geschreven. Bovenaan stondt (O verthoonder van de gebeden)

Dese brieff komt aff van Tsjauparaje Seri Derma Rava [fol. 142] Detsieh Tsjada Amataja Ratsjet Pipid Ritanrata Kosa Ribaedi Apie Piri Aer Germa Pahak Tsjauparaja Bergalang aan den gouverneur generael Cornelis Speelman, raet van India, en capiteyn van Jacatra.

Voorts den gouverneur generaal heeft Nerikpi gesonden met een brieff en een schenckagie bestaande in een comptoir van caneelhout, 2 lange roers die ingeleyt sijn, nevens 2 korte, alsoock 2 piecken en een rol van goude gefigureerde damast Japansch werck, met 4 stucken goude en silvere kant, ende een kist met papier, om daarop te schrijven off schilderen; een stuck root laken met een stuck fluweel, hebbende ick al hetselve naar de gewoonte ontfangen, en den inhoud van hetgeen in die brieff vervat is, wel verstaan alsdat den gouverneur generael de stad en ’t lant van Jaccatra in gesontheyt en welvarentheyt regeerde, waarover ick dan oock uyttermaten verblijd en verheugt ben geweest, alsmede dat in die brieff gemelt staat aangaande de gelegentheyt van het schip off schepen die naar Siam vertrecken, dat wanneer hare coopmanschappen reeds ingeladen hebben om te verseylen dan nogh lange opgehouden werden om te wagten naar de brieven, versoeckende aldus, dat de missiven in het toekomende spoedigh wilden vervaardigen, sonder eenige tardançe opdat het schip off de scheepen oock in haast seyl mogen maecken.

Voorts wat belangt het schip dat in dit mouson hier gecomen is, wanneer den brieff stonden te beantwoorden, en dien bodem spoedigh wilde laeten vertrecken, soodanigh als in den brieff van den capiteyn vervat staet, soo seyde den capiteyn van de logie dat dit schip nogh niet naar Batavia vertrock, maar eerst naar Japan varen soude, en aldus is het dan oock bijgekomen dat die brieff niet beantwoort is geworden, dogh hiernaer en zal hierontrent geen veragteringh meer gepleegt maar alle spoedigheyt bijgebragt werden.

Voorts dat de Compagnie den zoon van den coninck van Mataram geassisteert had om hem tot coninck te helpen, en ’t land van Tseribon en Japara weder in stant te brengen, alsmede dat hare hulpe oock bewesen had aan den coninck van Jambi en Palimbangh, en de Compagnie daar een groote somma zilver aen te kost geleyd en gegasteert had, en dat in alle die landen een zoodanigh contract gemaackt had, dat aan geen [fol. 143] andere cooplieden den handel aldaar souden mogen laeten genieten, als alleen aan de Compagnie, ende dat Bantam nu oock door de Compagnie verovert was, sullende de Compagnie bij dese avançe in alle die landen oock groote profijten en winsten hiernae opsteken, wesende ick oock over het verstaan van dese tijdingh bovenmaten seer verheugt geweest.

En wat aangaat des conings jonck dat naar Tsjerebon gesonden was, hetselve is voor Batavia verscheenen en van daar voorts naar Tsjerebon geseyld, en naardat 2 dagen op reys was door Javanen ontmoet, geattacqueert en verbrand geworden, daar dit nogtans een jonck van den coningh was, sullende het nu hiernae oock seer beswaerlijck vallen om ’s conings joncken te senden naar de plaatsen die digt aan de gouvernije van het Jaccatrase lant leggen, dogh den gouverneur generael weet best hoedanigh [hij] dit accomoderen en remediëren sal.

Voorts werd in die brieff oock gewagh gemaackt hoe dat een slaaff van den coning een Hollantse pasçedul versogt had om op Tsjerebon paarden te mogen coopen, dog dat naar dit versoeck niet te werck gegaan [was] en die reyse ten eersten ondernomen [had], maar sigh naar Bantam en Palimbangh begeven had, en van daar weder op Jaccatra geretourneert was, versoeckende doen weder een liçentie acte van den gouverneur generael om op Tsjerebon sijne kleeden te mogen verhandelen, dat hierop den capiteyn uyt een extraordinaire gunste en faveur hem oock een soodanig liçentieschrift verleend had, brengende aldus een groote quantiteyt kleeden op Chirrebon aen, waardoor Compagnies doecken die op Chirebon lagen dan oock aan de hand [1] gebleven, en de Compagnie aldus daarbij schade geleden heeft gehad, en dat aldus geene soodanige acten meer voortaan passeeren souden.

Dat nu dese nachoda een Hollants pas verkregen hebbende om op Chirrebon paarden te mogen koopen, ende niet ten eersten derwaerts maar naar een ander lant vertrocken is, hetselve is qualijck van dien nachoda gedaan, en [hij] sal op sijn wederkomst daarover oock gecorrigeert werden, en [het] is een groote gunst en courtosye van den capiteyn geweest dat hem een soodanige acte geaccordeert heeft gehad, en [dat] comt oock overeen met de wegh van een onderlinge vruntschap en genegentheyt. En wat de kleeden belangt, dewelcke dien nachoda [fol. 144] medegenomen heeft, [deze] sijn door hem versogt en aan paarden besteet, hebbende de kleeden oock geen groote quantiteyt uytgemaackt, bedragende naar gissingh aan capitael niet meer als 9 off 10 cattis silver. En wanneer [hij] gesonden wiert om paarden op de Cust van Java te coopen, soo was het nogh de regte tijt van het mouson niet, off het mousoun was doen niet ten eynde, en [het] was het oock maar een enckele bodem die inmiddens somtijts wel elders heenen senden, en somtijts oock wel niet. En aldus is het dan hiermede gelegen.

Voorts den capiteyn van de logie heeft geseydt dat wanneer [wij] paarden willen koopen dit dan maar aan den gouverneur generael wilde bekent maken, [en hij dan] daervan den incoop soude laten doen. Dit is wel goet, dogh de Hollanders hebben een andere keur en zinlijckheyt, en die van Siam weder een andere ontrent de paarden ende daarom soud’et oock niet wel gaan, dat de Hollanders die opkogten, omdat die [paarden] dan soodanigh niet souden wesen als deselve van de Siammers begeert werden. Den capiteyn van de logie heeft mede geseyd van een conings slaaff met de Hollanders mede te senden, en dat denselven dan weder met een Hollants schip terugh bestellen souden, dogh de Hollanders en hebben geen eene spraacke [2] met de Siammers en souden misschien malckander niet wel verstaan, en daardoor in questie en verschil geraecken, en de onderlinge vrundschap en genegentheyt tusschen beyde [zou] daardoor een krak en breuck lijden.

Voorts dat het coninx jonck ’twelck naar Persia gestevent is, op Ceylon is komen te vervallen, hebbende den gouverneur generael van Ceylon in silver 7200 stucken daaraan verschooten [3] en sijne vordere hulpe daarontrent betoond, sijnde daarvan een hantschrift aldaar gepasseert om dit silver aan den capiteyn van de logie weder uyt te keeren, en is daarop dien bodem naardat deselve wat verholpen en gerepareert was, voort naar Coetchin geraeckt [4] alwaar den capiteyn hetselve oock met touwerck [5] en ander scheepsgereetschap versien heeft gehad, sonder nog regt te weten, hoeveel de oncosten aldaar gedaan wel belopen sullen, die naar gissingh al een goede somme silver te sullen bedragen. En wanneer daarvan seeckere [fol. 145] kennisse hebben, soo sullen [wij] die somma dan weder aan den capiteyn van de logie in de groote stadt van Siam restitueeren, en accordeert dese hulpe van de Hollanders aan ’s coninx slaven oock met de cours van vrundschap en genegentheyt, die van den beginne en van de oude tijden af onderhouden is geworden.

Voorts dat het ondernemen van soodanige besendingen naar Persia aan de Compagnie groote schaede toebragt en dat [6] [wij] dit voortaen wilden nalaten. Ende soo [7] wanneer [wij] iets van Souratta, Persia, Bengale, Masulipatnam en Mocha, daar de Compagnie haere scheepen send, begeerden, dat [8] [wij] dit aan den capiteyn van de logie wilden bekent maecken en hierop dan voorts belast souden werden, om dit zoodanigh te laeten maecken als het soude willen hebben tot voorkominge van de groote schaede en nadeel, die de Compagnie bij die equipagie leedt en aldus oock niet meer voor dat vaarwater souden behoeven Hollantse paspoorten te versoecken. Dit seggen van den gouverneur generael quadreert [9] wel met de wegh van de onderlinge vruntschap alhier, dogh het lant van Persiën, en van Hederabath (dat is Golkonda) corresponderen mede in een soodanige harmonye en sijn aldus gewoon over en weder besendingen aan malckanderen te doen en ’tgeen te laten maecken dat [wij] begeren. Hetselve is wel waar, dogh misschien soud’et dan soodanigh niet bekomen werden als de intentie en de zinlijckheyt soude vallen, gelijck het stuck root laken dat voorleden mousoun hier gelast is aan te brengen in coleur niet overeenquam sooals het gaarne hadden, dat daarom oock wederom laten geven hebbe, seggende den gouverneur aengaende dit laken dat geen cooplieden in die coleur behagen hadde, en derhalven aan de hant gebleven was tot schaede van de Compagnie. En soude wel eenige slaven van den coningh met de Hollantse scheepen konnen overvaeren, gelijck eens gecontracteert, off geaccordeert is geweest dat te geschieden had, dog wanneer nu ingevolge van dit eenige goederen bijbragte, om in het Hollantse schip te laden, doen seyden de Hollanders dat er al teveel goederen en kisten waren en dat deselve niet innemen konden, en soo is ’t hiermede dan oock [zodanig] gelegen [als hiervoor]. De Hollanders in Siam en kunnen oock de tael niet, om anders de Siammers in die voyagie [fol. 146] te versellen want anders misschien eenige misverstanden soude kunnen ontstaen, die de goede vrundschap van wedersijden krencken mogte, oock schoon of [10] nu al kennisse gaven, van de benodigde goederen die uyt alle die landen komen moesten, en dat de Compagnie deselve mede al liet aanbrengen en bestelden, wie weet off deselve dan oock niet verschillen mogte van het monster, en soude men die weder moeten geven, en dit soude aldus sonder eynde en altijt weder aen te doen, ende over en weder te gaan wesen. Maer de goederen die de Hollanders alleen maecken kunnen, daarover soude men naar Hollant [een bericht] kunnen stueren, om die daar te vervaardigen, dogh het senden van een coningxschip naar Persiën, en kan nog proffijt nog schaede bijbrengen, alsoo het senden over en weder maar alleen specteert tot onderhouding van de vrundschap die van voorige tijden af al gecultiveert is geweest.

Voorts wert daar oock aangehaelt van het contract van sijn beginne af tot nu toe dat het volck van de Compagnie daarbij gequalificeert is om de hartevellen en koehuyden op te koopen, dogh dat deselve jegenwoordigh niets en kregen soowel als voordesen omdat de joncken van Siam alle mousons naar Japan vertrocken, en de Hollanders daardoor geen genoegsame procure hiervan konden doen, en aldus de Compagnie daarbij seer groote schaede leet, dat dan bijaldien [wij] konden, aen geen anderen wilden toelaten om die op te koopen, en dat bijaldien de cooplieden in de groote stad van Siam deselve quamen in te coopen en naar Japan te vervoeren om aldaar te verhandelen, dan in dit geval wanneer iemant hierin quamen te aghterhaelen ofte rescontreren, aen deselve mogten die waerdije doen betaelen tot soodanigen prijs als die in Japan sal vercogt hebben, opdat de Compagnie hierontrent van schaede mogten vrijblijven.

Hierop dient dat ontrent het contract ten tijde van De Bitter aangegaan niets verandert is geworden, werdende in schriftelijcke tractaet vooraan geseyt, dat aan de Hollanders de hartevellen en koehuyden uyt een koninglijcke genade vergunt, en aan andere cooplieden verboden waer, en bijaldien er vele geprocreert werden, dat dan van de gecogte door de Hollanders 10000 stucx vellen, voor de prijs van den incoop mogten nemen [fol. 146] en met ’s coninx jonck of joncken naar Japan senden, en soo wanneer den incoop schrael en de vellen in quantiteyt niet [te] bekomen sijn, dat dan van de Hollanders maar 7000 vellen zouden nemen, in 4 jaren niet meer genomen, en met ’s coninx joncken versonden als naar reequening maar 2135 stux vellen, hebbende de Hollanders aldus 18725 stux minder gelevert als het contract hout, en oock wanneer gesien hebben dat de Hollanders weynig vellen magtigh wierden, soo is aan het volck van de thresorye oock verboden geworden om gene vellen van de Hollanders af te halen, die inmiddens in de tijt van 11 jaeren een getal van 128725 stux souden belopen hebben.

En ingevalle nu naar dese reecquening de vellen van de Hollanders genomen, sooals het contract luyd, mitsgaders deselve naar Japan vervoert en aldaar verhandelt hadden, soo souden daarbij een soo notable somma van 1059 cattys, 12 thails en een maas geprofyteert hebben, en is dan aldus het voorige hooge faveur nogh soo veel te grooter en overvloediger geworden door het verbod dat er gedaan is, om van de Hollanders geene vellen meer te nemen, om die naar Japan met joncken te vervoeren, laetende deselve door de Hollanders alleen bemagtigen en houden, en is aldus de uytsteeckende gunst van Sijn Mayesteyt hieruyt klaar genoegh blijckende, alhoewel misschien den capiteyn in de groote stad van Siam dit aan den gouverneur soo duydelijck niet en verthoont, en aanwijst, en kan de mindere bekoming van de vellen oock voor geen veranderingh van het contract getaxeert werden, want het in den coophandel gemeenlijck soo toegaat, dat de whaaren in meerder en minder quantiteyt te krijgen sijn, naardat de koopers en verkoopers sijn, off sien aanstellen, sullende lieden van kennisse wel een groote quantiteyt kunnen bemagtigen want ten tijde van den capiteyn Enogh Poolvoet aff, tot aan capiteyn Johannes off Jansen toe, dogh men wil in ’t verhandelen te naeuwen prijs op het proffijt van de Compagnie sien, gelijck oock aan den capiteyn van de logie in de groote stad van Siam wel te verstaan gegeven hebbe, met een duydelijcke vertooning, [fol. 147] hoedanigh het hiermede eygentlijck gelegen zij.

Voorts heeft den capiteyn van de logie oock bekent gemaeckt dat de Chinese cooplieden de vellen te sluycx opkogten en naar Japan bragten, en is daarop dan oock aan de sabandhaar gelast geworden, om dierwegens een verbod aan alle de Chinesen te doen, alsmede aen den capiteyn van de logie te notificeren dat wanneer het zaysoen sal wesen om de vellen op te kopen, dan oock een persoon sal hebben te stellen om daar op te passen, en dat den capiteyn dan oock iemant van sijn volck wilden ordonneren om daar op te waacken, en toesigt te nemen dat geene vellen ter sluycx mogten bemagtigt werden en dus is ’t dan hiermede gelegen. Nog soo wert in die brieff mentie gemaackt van Hollanders tot den handel te willen plaetsen op Salang Bangirei en Tokoet, dogh bij een brieff hebben [wij] reeds de gelegentheyt en hoe het gestelt is, bekent gemaackt, soodanigh dat de Hollanderen aldaar in gerustheyt en volkomentheyt geen thin soude kunnen negotieeren, alsoo het lant aldaar in geen esse is en de inwoonders boosaardigh en oock nogh met volck van andere landen in verstant sijn, en corresponderen, ja selffs aan het hooft van dat lant hare wreedelijckheyt toonen, soodanigh als de vreemde handelaars aldaar oock dickmaals te kennen gegeven hebben. En soo men nu de Hollanders daar liet resideren, om te handelen, soo soude het ligt kunnen gebeuren, dat trouwlooslijck en schelmagtigh met de Hollanders omgingen, ende deselve daardoor schade aan haar goet leden, ’tgeen dan niet de wegh die tot een goede vrundschap leyd, en tot de onderhoudingh van dien streckt, soude komen te strijden, en deselve misschien daardoor oock een krack leyden off gebroocken werden. En aldus is het hiermede dan inderdaet gelegen, en hebben nu hiervan oock kennisse gedaan aan den capiteyn die in de logie van de groote stad Siam resideert.

Aangaande de quaedaardigheyt en de schelmagtigheyt van de luyden op Salang, Banggirei en Takoet, sijnde oock aan den capiteyn haare [fol. 149] boose dadelijckheden van den beginne af in schrift opgegeven om hetselve aan den gouverneur bekent te maecken, wesende voorts het gebruyck en de stijl van alle landen wanneer een onderlinge vruntschap aangegaan is, dat men alles moet contribueeren om die te onderhouden ende sijn overlegh en sijne gedagten daartoe leyden en de saken en actiën daarnae stieren dat er geen verschil en onlusten tusschen beyde komen te spruyten ende t’ontstaan. En nu ben ick met den generael in vrundschap verbonden, en daarin oock van den beginne gebleven ende continuere daar noch in. Ende met het land van Salang, Bangirei en Takoet staet het soodanigh als hiervooren verclaart is. Soo dit nu niet bekent maeckten, en aldus de Hollanders aldaar residentie lieten nemen, ende aldus dit quaat slagh van volcke iets aan de Hollanders mogt komen te misdoen, soo soude dit met onse vruntschap strijdigh wesen, en t’eenemael van die wegh afleyden. En om dese reden doen dan dese notificatie opdat de Hollanders hierontrent niets quaats mogten ontmoeten.

Voorts soo werd oock gesproocken wegens het goude koffertje dat gesonden was om te esmaileren, seggende dat [jullie] dit naar Hollant geschickt hadden, om dat daar te laten doen, dogh dat het groote schip, waarmede dit kofferken weder terugh gevoert werd in sijne herwaerts reyse vermist en nogh niet op Jaccatra te voorschijn gekomen was, werdende vertrouwt, dat deselve in zee sal gebleven wesen, waarbij de Compagnie dan oock 2100 kattis soude komen te verliesen, en dat den generael hierover seer bedroefft was, alsmede dat dit kofferken daaronder oock quyt geraeckt soude wesen. Dog wat reat is hiertegens, alsoo dit de fortuyn van de zee is, hebbende de Compagniedaarbij oock soo veele goederen te missen, willende den generael dit oock niet al te seer ter harte nemen.

Vorders werd oock in die brieff aangehaalt dat den generael verheugt was, over dat den esmailleerder aangenomen hadden, dogh dat een weynigh bedroefft was, doordien den metselaar en den beelthouwer weder terugh laten gaen hadden, seggende mede dat op Batavia geen fortificatiemeester, nogh de andere werckmeester waren, alsoock dat de modellen van alle de goederen die overgesonden waren, om het werck daarnae te maecken reeds al voortgeschickt waren, hadden hetselve oock [fol. 150] herwaerts te bestellen, wanneer al dit goet met de scheepen uyt Holland soude aangebragt wesen, en dit correspondeert oock met de goede vrundschap die onder ons is, en wanneer dan aldus al het voorsz. uyt Hollant met de scheepen komt, soo wil togh die aanbesteden goederen, met den eersten nae de groote stad van Siam doen transporteeren alsmede de Hollanders die kennisse en practijcq hebben om fortificatiewercken, casteelen en bolwercken te leggen en op te bouwen, gelijck oock soodanige Hollanders die in groff en fijn smeden ervaren sijn, en uyt Hollant daar komen aen te landen.

Eyndelijck werd aan den gouverneur generaal bij dese oock kennisse gedaan dat in dese tijt den coninck van Jamby in onderdanigheyt eenige bloemen van goud en silver opgeoffert heeft gehadt, met versoeck dat voor een slaaff van Sijn Mayesteyt erkent en sijn lant oock voor onderdanigh aan de groote stad van Siam mogt gereeckent en aangenomen werden, biddende seer instantelijck om de aelmoesse van Sijne Hooge Genade, en om hem oock een goede somma te leenen en heeft Sijne Hooge Aansienelijcke Mayesteyt hem oock met barmhertighe oogen aengesien en aldus sijn begeren genadelijck toegestaen, en wil den gouverneur generael hierontrent oock onse mutuele vruntschap die van den beginne aan tot nu toe geduurt heeft, in aanschouw nemen, en sigh daarnaar oock voegen. En ingevalle aan den coninck van Jamby iets mogt overkomen, dat den gouverneur hem daarin oock behulpsaam wil wesen, aangesien nu in dese tijt het lant van Jamby onder de groote stad van Siam gehoorigh is.

Sijn Hoog Aansienelijcke Mayesteyt, mijn heer, schenckt aan den gouverneur uyt een goedertierentheyt 32 bharen thin in de negorije van Ligoor, en send ick aan den gouverneur generaal oock 7 bharen thin toe. Voorts de onderlinge vruntschap en genegentheyt blijve onafscheydelijck tusschen ons beyde, tot den dagh der opstandinge toe, soo lange als de maan en son sullen schijnen, en dit wil den gouverneur generael sigh oock soodanigh ter herten laeten gaan.

Dit is geschreven den 22 dagh van de 11 maant op een vrijdagh in het hondenjaar. Eynde.

 

DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 11 MEI 1683.

[fol. 474] De brief die de koning aan ons heeft geschreven is ons op 18 januari 1683 wel toegebracht en met de gewone statie ontvangen. De brief is in antwoord op onze brief die wij in 1682 aan Zijne Majesteit hadden geschreven

De koninklijke Majesteit werd bij dezen bedankt voor het onderhouden van het verleende monopolie op de huidenexport aan de Compagnie. [Ook] dat de syahbandars tot dat einde is gelast om alle sluikhandel van de Chinezen en andere naties te verhinderen, met toestemming aan onze kapitein dat hij daarop ook toezicht zal mogen nemen. [Ook] dat de koninklijke tresauriers voortaan geen huiden zullen mogen innemen van de Compagnie, maar deze de kapitein laten houden om voor rekening van de Compagnie naar Japan gezonden te worden, waar de Japanse groten te Nakasaki die huiden tegen zeer lage prijzen inkopen, in groot verschil met voorgaande tijden. Dit heeft de koning zonder twijfel verstaan, zodat onze kapitein geen ongelijk heeft dat hij de huiden in Siam ook tegen een schappelijke prijs probeert te bedingen.

Uit het vaderland zijn met de laatste schepen volgens de modellen ons toegekomen de gevraagde 28 stuks zeer fijne kastoorhoeden [11], alle geverfd zoals opgegeven, gezonden in een kist van binnen met lood beslagen, met last aan onze kapitein om deze te bezorgen opdat deze Uwe Majesteit tot voldoening van zijn smaak ten spoedigste mochten gebracht worden. Wij twijffelen er niet aan of zij zullen U Majesteit zeer goed bevallen en aangenaam zijn.

Alhoewel wij er zeker van zijn dat de koning al bericht zal hebben ontvangen van het verongelukte schip in de rivier van Suratte, hebben wij niet willen nalaten onze kapitein in de grote stad Siam te berichten wat de toedracht is geweest, opdat hij de koning of de phrakhlang indien het gevraagd werd daarvan communicatie kan doen. De dienaren van de koning aldaar [in Suratte] hebben van onze directeur een grote som van geld gevraagd ter grootte van 3000 rupiah om daar een nieuw schip te bouwen. Dit heeft de directeur niet durven besluiten uit vrees om de koning te mishagen. En ook omdat de scheepstimmering niet alleen zeer duur is maar ook langzaam verloopt. Niettemin heeft hij hen 15000 rupiah aangeboden, of hen met hun goederen per compagniesschepen te laten vertrekken.

Maar de commandeur van Cochin heeft nog niet laten weten welke hulp is geschonken aan het koningsschip aldaar. Het staat de Gouverneur-Generaal en raden van India niet bij dat het de onderdanen van de koning geweigerd zou zijn om hun goederen in compagniesschepen te laden omdat de kwantiteit te groot was. Integendeel, de Gouverneur-Generaal herinnert zich zeer wel dat enkele jaren gelden de koningsdienaren met zo veel goederen als in compagniesschepen geborgen konden worden uit Suratte herwaarts [naar Batavia] gebracht zijn. En dat wij de 2000 rupiah die de directeur van Suratte voor vrachtgeld had bedongen niet hebben gevorderd uit respect voor de koning. De dienaren zijn na een goed onthaal van hier [uit Batavia] met hun goederen naar Siam overgevoerd en hierin zullen wij nooit in gebreke blijven.

Maar wat nu de koning en het land van Jambi betreft, hebben wij verleden jaar in onze brief aan Uwe Koninklijke Majesteit laten weten hoe het tussen Jambi en de Compagnie gelegen was volgens het laatst gemaakte contract. [12] De koning [van Jambi] heeft ons niet alleen evenals de koning van Palembang, de Susuhunan van Mataram [13] en de prinsen van Cirebon de vrije handel vergunt in sijn rijk, met uitsluiting van alle andere natiën. Hij heeft zichzelf ook gesteld onder de bescherming van de Compagnie, zoals onze kapitein in de grote stad Siam U Majesteit, indien het gevraagd werd, daarvan nader zou kunnen berichten. [De koning van Jambi] kan zichzelf buiten voorkennis en toestemming van de Gouverneur-Generaal en de Raden van Indië niet onder andere heren stellen. Het verwonderd ons dus dat hij met dat doel zijn gezanten met gouden en zilveren bloemen tot een teken van onderdanigheid naar Uwe Majesteit had gezonden. Zonder twijfel om daardoor geld te kunnen lenen en om de geschenken die hij krijgt bij de terugkomst van zijn eigen gezanten en de Siamse afgezanten. Maar Uwe Majesteit zal uit het hiervoor gezegde genoegzaam begrijpen dat wij dit gedrag van de koning van Jambi tot nadeel van de Compagnie niet kunnen accepteren. En dat wij derhalve ook het land en de onderdanen of het volk van Jambi niet kunnen erkennen voor slaven of onderdanen van Uwe Majesteit, aangezien zij eigenlijk onder de bescherming van de Compagnie staan, en de Compagnie grote onkosten heeft gemaakt om de [autoriteit van] de koning over zijn gebied zeker te stellen en de rust in het land [van Jambi] te herstellen. Bovendien zijn de koning en de inwoners van Jambi aan de Compagnie nog een grote som van geld schuldig. Daarnaast zijn die van Jambi van zeer oude tijden her, evenals de inwoners van Palembang, een vazal van de Susuhunan geweest.

Wij maken Uwe Majesteit mede bekend, dat [de Susuhunan] eveneens onder de bescherming van de Compagnie was geaccepteerd. [14] En zo is het met Jambi gelegen en wordt Uwe Majesteit verzocht daarop te reflecteren. Wij hebben het nodig geacht dit uitvoerig te verklaren opdat hierdoor geen disputen veroorzaakt mogten worden. De rebellen van Banten die tegen hun koning [15] waren opgestaan zijn nu volledig verslagen en door de wapens van de Compagnie gedwongen zichzelf voor hun koning te verootmoedigen, zodat dat land onder de bescherming van de Compagnie nu eveneens opnieuw in rust is hersteld, hetgeen God de Heere believe te laten voorduren.

De Gouverneur-Generaal en raden van India hebben geen moeite gespaard om tot een wedergeschenk zodanige curieuze goederen te selecteren die volgens onze gissing Uwe Majesteit het allermeest zouden mogen behagen, bestaande in het volgende:

  • twee zeer unieke, fijne vergulde snaphanen expres voor de Koning uit Holland besteld
  • twee paar unieke, fijne vergulde pistolen
  • twee stuks fijne vergulde kromme zwaarden
  • twee stuks fijne vergulde rechte zwaarden
  • twee stuks fijne vergulde karabijnen
  • twee stuks spiegels van 1 1/3 pond met vergulde lijsten met houtsnijwerk
  • lofwerk van bloemen en fruit
  • een stuk aurora fluweel
  • een stuk kanten satijn met kant van witte en gouden bloemen
  • een uniek ebbenhouten kistje met snijwerk en zilveren beslag
  • een zwaar, kostbaar gouden laken
  • een witte boudaar [16] met dichte gouden bloemen
  • een rode boudaar met gouden en gekleurde bloemen
  • zes zeer mooie papegaaien met rode koppen
  • een flesje met kaneelolie
  • een flesje met kruidnagelolie
  • een flesje met foelie-olie
  • een flesje met olie van muskaatnoten,

welke oliën tot behoud van de gezondheid en versterking van het lichaam zeer noodzakelijk en kostbaar zijn.

-----

[1] Onverkocht

[2] Hebben niet dezelfde taal.

[3] Uitgegeven.

[4] D.w.z. gevaren.

[5] Touwwerk.

[6] Of.

[7] Indien.

[8] Of.

[9] Is overeenkomstig met.

[10]Ofschoon, hoewel.

[11] Kastoren hoed: een zwarte, van beverwol / bevervilt gemaakte hoed. Het Siamse hof begon zulke hoeden te bestellen tijden de regering van Koning Narai. Het is niet duidelijk bij welke gelegenheden ze werden gedragen.

[12] Het contract van 20 augustus 1683 tussen Sultan Ingalaga (1679-1687) en de VOC in Corpus Diplomaticum, Derde Deel (1676-1691),  pp. 280-282.

[13] Susuhunan van Mataram was ten tijde Amangkurat II

[14] Een verwijzing naar het contract van 25-28 februari 1677 met de Susuhunan van Mataram Amangkurat II, zie Corpus Diplomaticum, Tweede Deel (Derde Deel, 1676-1691), pp. 40-41 artikel 2.

[15] Sultan Abu Nasr Abdul Kahar ofwel Sultan Haji (1682-1687).

[16] Boudaar, niet hetzelfde als het woord boudoir. Wellicht boutidars, een zachte doek, erg duur en met sierlijke gouden draad.