Letter from Sultan Kuda of Manguindanao­­­ ­­­­­­­­ (r. 1699-1702) concerning the trading activities of Chinese nakhoda and the need for military support, 21 July 1700

UIT: DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 21 JULI 1700 [BEGINNEND BIJ FOL. 381]

Translaat Spaanse missive van den Coning van Mangindanao aan sijn Edelheyt den Heere gouverneur generaal Willem van Outhoorn geschreven.

 

Dese brief schrijft den Siry Sultan Amirol Amra Zhumra Alam Abnu, Sultan Sayaso Drascha Abnu, Sultan Zala Ima Nasirodin, tot Fuhul Lahu Bihie Val musilimin, Conink van de coninkrijcken en landen van Mangindanao, en gaet aan mijn vrund en broeder de heer generaal van Batavia. Naer voorgaande compliment stondt:

 

Mijn Heer ik geef U Edele kennis dat op den 6 July deses jaers 1699 overleden is mijn oudste broeder Carnal Groot Sarry Snu Jamodsa Brahaman Abnu Sultan Sayefo Drasha.

Soodat al de saecken van ’t rijck in mijn handen sijn vervallen, en besid nu de plaets van Sarry Sultan van dit rijck als de landen van Mindano, ’twelck niet heb connen naer­laten U Edele te communiceren om de grote liefde die aan ons volck werd gethoondt, ’twelck mij soo veel te meer verpligting daertoe geeft. [382]

Van al welcke saken mijn gemelte oudste broeder in sijn testament kennisse heeft gegeven behelsende ook wel te observeren de vrindschap en goede correspondentie die tusschen ons en de Ed. Hollandse Compagnie was gehouden, ten tijde van mijn grootvader, als mijn vader, dewelcke nog soo vast en volstandig sullen blijven als den dagh van heeden, sonder dat bevonden sal werden iets aan te ontbreeken, daerom of er iemant anders ’t contrary wilde aan U Edele seggen is niet waer, en gelieft sulx geen geloof te geven, want onse vrundschap Uw Edele Hollandse Compagnie sal soo vast en volstandig duuren als son en man.

Ik geef Uw Edele ook kennis dat in de maand juny op strande van dit coninkrijk is gearriveert een galjoot genaamt Lasdragh waerop schipper was Cornelis Claesz. Selver en stuurman Pieter Bolarte, comende uyt de havenen van Molucos om naar Manados haer reys te nemen, dog door ’t harde weer

en contrarie winden sijn in dit rijck vervallen sonder brief of pas van d’E. Compagnie naer dit mijn rijck. Ik heb aanstonts belast dat se maer binnen soude komen omdat het in de wintertijd was, en dat se anders mogelijk een ongemak soude comen te lijden, soo datse in deese revier van Sumuay sijn binnen gekomen, sijnde veel aan mijn huys geweest, haer wel getracteert en gehandelt, gelijk aen U Ed. self sullen konnen seggen.

Gemelte schipper en stuurman met haer volck hebben wij wel geholpen en dienst gedaan, blijvende U Ed. hertelijck dankbaer voor soo veel ontfange beleeftheden.

En versoek bijaldien den gouverneur van de stad Moluco met de aanstaande goede mousson een vaertuyg naer dit mijn rijck mogt komen te senden, U Ed. geliefde te ordonneren gemelte schipper Cornelis Claasz. en stuurman Pieter Bolarte daermede quame, waermede mij grote vrundschap sou geschieden, sijnde haer seer genegen omdat sij mij soo veel geholpen hebben.

Waerom nogmael versoek en bidt aan U Ed. dat gemelte schipper mag verhoogt werden, dewijl ’t een man van eer en wackerheyt is.

De reden dat voornoemde galjoot soo lang agter gebleven en niet eerder t’zee gestoken sij, is veroorsaekt dat de contrarie en variabele winden en weer soo lang geduurt, en dewijl meer bevinding van ongelucken daerdoor in zee veroorsaekt, waer ’t beter, sij soo lange hier vertoefde, sijn nu in de maand september vertrocken, wanneer de vaste doorgaande winden wayen en de rechten tijd is geweest, ’twelck soo ’t beste heb geoordeelt omdat de saeken van de E. Compagnie als mijn eigen estimeer.

Ik bidde Uw Ed. mede dat geordoneert mag werden aan den gouverneur van de stad Maluco dat hij mij één hondert goede musquetten om voor mijn paggers te dienen verkoopt voor sijn waerde, sodanig als aan den Conink van Ternaten sijn verkogt, sullende ’t bedragen van gemelte musquetten aanstaande jaer met alle puntualiteyt werden voldaen.

Nog versoek soo ’t U Ed. mogt gelieven mij te verkopen twee stuckjes metael canon van vijf â 600 ponden yder eguael en wat lang, opdat van goet effect mogen sijn en soo ’t met U Ed. goetheyd waer, mij dese vrundschap te bewijsen, connen aan den gouverneur der stad Maluco gesonden om [383] verder aan mijn geaddresseert te werden, sullende de waerde aanstaande jaer mede promptelijk overgemaekt werden.

Ik senden U Ed. twee picols wax welke beuseling versoek gelieft aan te nemen en de vrijpostigheyt pardonneren dewijl soo gering en van weynig waerde sijnde alleen om een teken van liefde te thonen en dankbaerheyt van soo veel weldaden alreets genoten hebbe en nog sal ontfangen.

En dewijl anders niet offereer, soo wil ons Heer U Ed. nog lange jaren sparen in vrede en gewenste gerustheyd, ’twelke van harte ben wenschende.

(Onder stont) Semuay den 16 november 1699, vrund en broeder van Uw Hoogheyt heel vaste, trouwe, en toegenege dienaar (was geteekent) Humxra Alam en Dayyo (ter zijde stond ’s Conings schiap).

 

Ik geef U Edele mede kennis dat in den jaare 1688 in de havenen van Sarangam gecomen is een vaertuyg waervan den schipper was een Chinees masties van Japara genaamt Loanko waervan mijn broeder den Heere Keyser kennisse gekregen hebbende, sond vier van sijn volck derwaert om haer af te vragen wat se quamen doen, gaven tot antwoord dat het vaertuygh was toekomende de Capitains der Chinesen Pinco en Concua, comende met een pas van de Compagnie naer dit mijn rijck van Mindanao om te handelen en negotie te doen, connende door de contrarie winden hare rijse niet volbrengen, waarop het volk van mijn broeder haer seyden dat niet mogte handelen, copen of vercopen met het volk van Sarangam. En bijaldien haer goederen wilde verkopen, sulx aan ons volck souden doen, soodat het volck van gemelte mijn broeder de goederen en coopmanschappen daeruyt gelost en ontfangen hebben ten bedrage van sevenhondertsevenentwintigh rxs en een quart. En soo sijn se weder hier terugh gecomen met den schrijver van gemelte vaertuigh van Loanko. En naer drie maanden quam gemelte vaartuygh geladen met wax waervan se over de hondert picol gecogt hadden en drie picol tartaruga soodat het quaed haer eygen schult is, want het is een gewoonte onder ons dat de Chinese vaertuygen die in de havenen van Sarangame comen geen wax mogen copen als vijffhondert catty. Haer nu gevraegt hebbende of se geen brieven van de Capitans Pinco en Concua hadden, antwoorden van ‘neen’. En de pas van de E. Comp. dicteerden niet naer mijn rijk maer na Passick. Daerna is Lieanko met vijf van sijn confraters naar de Manilhas vertrocken, hebbende daer al haer wax verkogt voor goud, realen van agten, en leer, comende soo weder naar dit rijk en is Leanko binnengekomen en getrouwt, blijvende schuldig volgens huwelijxcontract vier thijlen goudt en een slaef, waervoor ik borg ben gebleven, soodat mijn broeder haer pardonneerden van de begane misslag en overtreding van ’t wax tot Sarangam gecogt.

Maer tot de 727 ¼ rds te vereffenen waer ’t noodsaeckelijk brieven van de E. Comp. Capitains Pinco en Concua gerechtvaerdigt door de Justitie en de E. Comp. want als recht redelijck en gepermitteert hebben se bovengemelte penningen ontfangen, waer­mede Leanko is vertrocken met een brief van mijn broeder den Keyser aan Uw Ed., hebbende hem sedert hier niet meer vernomen.

Daernaer in den jare 1695 heeft mijn broeder den Keyser een vaertuygh afgesonden met een schipper sonder ambasadeur, alleen brieven voor [384] Batavia aan de Ed. Compagnie dog door horibele starke tegenwinden is gemelte vaartuyg vervallen in de havenen van Caily en willende den schipper sijn reyse weder vervolge naer Batavia, soo wasser een Chinees tot Caily genaamt Luanco die hem tegenhield met drijgement soo hij ’t deed, dat hem eenig ongemak soude overcomen om een schuld van een masties Chinees in mijn land genaamt Najoda Sandit, aan een vendrig op Malacca, ik weet niet van hoeveel rxs soodat den schipper in die haven bleef, en cogt den Chinees al haer effecten die mede hadde ter waerde van éénduysentvijfhondert rxs. Als nu den schipper wilde vertrecken en met sijn vaartuigh herwaart aankomen, eyschende sijn uytstaande penningen, heeft gemelte Cuancko maer betaelt vijfhondert rxs onder sig behoudende duysent rxs dewelcke hij weygerde te betalen om de schult van meergemelde Leanko die in mijn rijk was gebleven.

’Twelck bekent maeck, opdat U Ed. soude weten met wat bedriegerijen en chinistre streecken de Chinesen omgaan, sullende den schipper Cornelis Claasz. en stuurman Pieter Bolarte, mondeling beeter en breeder connen rapporteren, want heb haer de papieren en brief van den Chinees Cuancko laeten sien.