Letter from Susuhunan Amangkurat II in Kartasura to the Supreme Government in Batavia, 18 December 1699

UIT: DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 18 december 1699 [BEGINNEND BIJ FOL. 855]

Translaat Javaanse missive door den Sousouhounang Aman Courat Sena Patty Ingalaga aan Haar Edelens de Hoge Regeringe tot Batavia geschreven.

 

Desen brief, verciert met veel heylwenschingen mitsgaders lang leven en gesondheyt, komt van den Sousouhounang Ratoe Amangkoerat Senapaty Ingalaga Abdul Ragman Mohamed Dinil Koebra, houdende zijn hof op het land van Karta Soura Adiningrat, en onder sijne regeringe heeft de stranden en het geheele land Java, aan zijn vader den Heer Gouverneur Generael, dewelcke etc.

Wijders zijn mijne gesanten genaamt Tommagon Marta Poura, Pospa Troena en Derma Soeta, dewelcke ik naer Batavia sende om voor sijn Hoog Edele te verschijnen, mits bekendmaekinge vanwegen den vijand Sourapaty, dewelcke tegenwoordig naar Sourabaya wil trekken [fols. 886] om ’tselve in te nemen soo mij gesegt is, door de lieden die op het huys passen van den Angaby Jangrana. Ook is den vijand nu op het land genaamt Pakattingan, en het getal van deselve sijn 800 met snaphanen, en nog 800 met ander geweer. Ook isser nog een ander partij vijanden die hij gecommandeert heeft om Panaraga, Madiyon, en Kannagattar in te nemen, ’twelck zij tegenwoordig ook hebben gedaan. Ook is den vijand nu op Wolak Walikan aan de rivier van Kiping, en mijn gewapende volck van Cartasoura hebben haer pagger ten oosten van den oever en bewesten van het land Wolak Walikan. En omtrent de helft van mijn lijfknegten heb ik met haer geweer op de passabaan gestelt, want den vijand omtrent drie uuren gaans naebij Karta Soura is. En daerom is het dat ik den Tommagon Marta Poura weder sende om de hulpe van Uw Hoog Edelheyt te versoeken, doordien de Javaanse kinders het niet gaande konnen houden om den vijandt Sourapaty wederstant te doen.

Ook versoek ik aan Uw Hoog Edelheyt als dat den Tommagon Marta Poura op ’t spoedigst door Uw Hoog Edelheyt mogte geholpen werden, want mijn hert van gevoelen is buyten Uw Hoog Edelheyt[s] hulpe en bijstant mijn lant niet wederom sal krijgen. En daerom verlange ik na de kragten en bijstant van d’Compagnie want ofter al veel waren die mij helpen wilden, en met Uw Hoog Edelheyts sin niet en ware, soo soude ik het niet willen doen.

Wijders ben ik al van sints geweest, eer den Tommagon Marta Poura herwaarts was gekomen, om den Tommagon Souma Brata naer Uw [fol. 887] Hoog Edelheyt af te senden, maer doen quam den vijand soo sterk om Pannaraga en Madiyon in te nemen, en daerom is hetselve in gebreeke gebleeven, maer als het werk eens over is, soo sal ik den Tommagon Souma Brata senden om voor Uw Hoog Edelheyt te verschijnen.

Eyndelijk wegens het geschenk dat door Uw Hoog Edelheyt aan mij is gesonden, te weten:

1      paer vergulde snaphanen

2      zeytgeweer met souwasse gevest

2      spiegels

2      verlakte kisjens

2      verlakte schilden

2      dito beteldoosen

2      dito ander slag dito

2      dito schotels

1      stuk Hollandse phelp

2      bodidaers met goude bloemen

4     gobaars Mataram

4     gobaars Sarassa

4     gobaars tape

2      hammans

6     kassen rosenwater

1      kelder Hollants gedisteleerde wateren

1      vat mom

1      vat boter [fol. 888]

2      vaten biscruyt

2      kaasen, en

3      Persiaanse paarden

Deselve hebben wij wel ontfangen waervoor ik mijn vader hertelijck bedanken. Ook versoek ik aan mijn vader om een trommel en dat deselve mij mogt toegesonden werden.

Alle hetgeene nog te seggen hebbe, is aan mijn gesanten gedefereert.