Memorandum of the chiefs of the civilian yacht Den Arent (The Eagle) about the city of Aceh in 1689

UIT: DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 2 NOVEMBER 1689 [BEGINNEND BIJ FOL. 807-]

Translaat

 

Op die tijt arriveerde hier van Aetchin over Malacca het borger jagtie den Arent, welckers opperhoofden gedaan hebben een schriftelijck berigt hoedanigh zij de stad van Aetchin in zijn hoedanigheden, alsook de zeekusten en negotie aldaar gevonden hadden zooals hetselve hier geïnsereert wert.

Notitie van de opperhoofden van ’t jagt den Arend, hoedanig zij de stad van Aetchin in alle zijn hoedanigheden als ook de zee, kusten, en negotie aldaar gevonden hebben als:

Aangaande de stadt van Aetchin, die is meest open. Want aan de rivier daar leyt deselve heel open, en heeft aan de landzijde het gebergte, zoodat haar sterckte in de veelheyt der menschen bestaat. Fortificatiën zijn er zijn er ook niet want in ’t opkomen van de revier omtrent halverwegen, zoo leyd aan de linckerhand maar alleen een opgeworpen hoogte paggers gewijse, dog niet met pallisaten ofte planken omsett, op welke simpele opgeworpen hoogte drie à 4 ijsere 1 à 2 ponders op leggen, niet op affuyten maar alleen op roopaerden op de Maleytse manieren gemaakt zijn.

Belangende nu de gebouwen deser stad, zoo staan de huysen altemaal op staeken wel 10 à 12 voeten van de aarde, waeronder de cooplieden haar pakhuysen maeken en van bamboesen opslaen, dog altijt 3 à 3 ½ voet van de aarde, omdat het water als het hoog is, wel 2 à 3 voeten hoog op de wal staat, en zijn allegaer met adap gedekt en met plancken en stutten aen malkanderen gepent.

De stad heeft een groote straat die van het begin ofte ingang der stad regt op het hoff van de coningen aanloopt, voor welk hoff ook de groote basaer is, dog na ’t hoff en willen zij niet dat een vreemdeling komt [folio 808] zoodat het maar van verre gesien kan werden, zig verthoonende als een groot huys, op de wijse als vooren gemaakt, zijnde met een pallissaden pagger rondzom bezet welkers ingang door een groote poort is, daer eenige ijsere stuckjens staan, waarmede alle avonden als de zon ondergaat een schoot gedaen werd.

Voorts heeft yder coopman rondzom zijn huys, ’tzij daer woonende off wel daeraen komende, ’twelk hij dan in eygendom off wel in huure heeft, een bamboese pagger daar men zijn geweer, ook zelfs kleyne stukkjens, in vermag te brengen ende te laeten blijven, om goede wagt te houden voor schelmen en dieven die daar bij nagt en ontijden veel zijn en waartegen, wanneer zij mogten inbreeken, een yder ook de vrijheyt heeft om ze onder de voet te mogen schieten, zoodat het een yder die maar de magt heeft geweer in zijn huys te houden, vrij staat datzelve op zijn erve off huys te planten, en goede wagt te houden, hetwelk de stad zeer groot of wijd uytgestreckt maekt.

Ook woonen de principaelste coopluyden in bovengenoemde groote straad, zoo van Mooren en Armenianen, Persianen als andre. In de gemelte straat, die van den inganck der stadt tot aan ’t hoff toe wel een mijl lang is, loopen nog 2 à 3 dwersstraaten. Ook isser een straat langs de revier die uyt het gebergte komt.

De revier strekt regt nog Z.Z.O. in de mont dog op die streek ofte regt toe en kan men daer niet in komen, want regt voor de revier is een groote zandbanck die altijt droog legt.            Het water nu dat de revier affkomt, loopt wel regt na deese banck, maar werd van de harde westelijke winden en de stroom om de oost om gezeth, zoodat dit voor de revier de voorsz. groote zandbank maakt en aan de kilt die regt oost nevens het strand langs uyt loopt, in welke kil men met het hoog water omtrent 8 à 9 voeten waeter en met leeg water maer vier voeten heeft [fol. 809] zoodat men meest het hoogste waeter waarneemt om met geraede[1] vaartuygen uyt en in te komen. Men moet dan in de maenden van mey, juny, july en augusto bij oosten de revier door dese kil inloopen, dog indien het aldaar 3 à 4 dagen stil is en de stroom de revier hard affloopt, terstont bevind men datter een andere kill dwars door die zandbanck heen schuurt, daer 3 à 4 voeten waeter in is, en daer men met boots en schuyts uyt en in kan komen. Dog zoo rat de wind [zich] weder daar waegt, zoo spoelt die kil weder toe, maer langs d’oostwal kan men dan weer uyt- en inkoomen, te weeten in de bovengem. maanden wanneer de winden aldaar westelijck zijn, dog in de tijd wanneer de winden oostelijck waeyen, specialijck in november, december, jannuari ende february, zoo schuurt er weder een andere kil bewesten de revier, ende werden de andere killen dan weder toegespoelt. Daerentegen wanneer men de wijffelmaanden heeft, zoo spoelt de kil regt uyt dwars door de zandbank. Men kan daer altijt[2] met geen scheepen inkomen, maar wel met chialoupen ofte vaartuygen die maar 8 voeten diep gaen.

Dese stad staat van de zeestraat omtrent na gissing ½ mijl aff, tusschen welke spatie niets anders gevonden werd als het tol- oft wagthuys aan de mond van de revier nevens de voorsz. opgeworpe hoogte, welke alsvooren gezegt middelerweg staat.

Aangaande haere scheepsmagt, zij hebben geen groote vaartuygen, immers niet dat ik gezien hebbe, want doordien daer geen Coningh en is, zijn al haar prauwen en galijen vervallen, als er nu een van haar ourang kayas ofte den sabandar omlaeg gaet, die komt altijt met een lang groot vaartuyg gorabs[3] gewijs gemaakt, waarop eenige bassen leggen, en [dit] werd van verscheyde groote canoos gevolgt met omtrent [fol. 810] 200 man meest alle met Maleytze roers, lanciën, seepmessen, hasegayen gewapend, werd ook te land gevolght van 5 à 6 oliphanten met eenige melitie die door een path dat door het bosch gaet op strand bij hem koomen. Anders kan men bij haar geen schepen ofte vaartuygen verneemen als die daar koomen handelen.

Haar regeringe bestaat uyt vier groote ourang cayos en agt mindere ditos die het groot gebiet met malkanderen hebben. Van de vier groote isser altijd eene, die permissie geeft om te handelen, en zij komen tweemaal des weeks in het hoff van de Coninginne bij malkanderen, ja welk hoff, gelijck ten deele reets gezegt is, zij niet toelaeten willen dat ymand in komt, ten waere hij een groote schenkagie voor de Coninginne mede bragt, wanneer zij wel toelaten dat men daer inkomt om voor de Coningen te groeten, dog niet dat men se te zien kan komen, want de schenkagie van de Capados aangenomen en voor haar gebragt werd, gelijk ook de verzoeken die men genegen is te doen. Dese groote orangkaays zijn dan daar meest altijt present, die alle zaeken uytregten ende de naem daervan aan de Coningen geven zoodat alles door haar geschiet en de Coningin daar maar de bloote naam van dragt.

Dog te landwaert is een van haare heyligen, die na haar zeggen een magt van 20000 man volgt, en zoodrae daar eenige oneenigheden onder de orangkays is, zoo doet hij dat af, zoodat zij hem alle gehoorzamen dog denzelven neemt geen regeringe aen, en hout hem als een Paep ofte een van haare heyligen.

De goederen die haer aangebraght werden, bestaan ten principalen in rijs, Guinees lijwaat en alderlij geschilderde kustkleeden, dog meeste blauw lijwaat, welke kleeden weder op de Maleytse plaatsen [fol. 811] verhandeld werden. Ook werd hier eenige peper van Paulo Lada en Queda als andere plaatzen aangebragt, als ook veel slaeven.

Bovendien werden daar door de Bataviase vaartuygen aangebragt alderhande Chinese waaren ende slegt goutdraat, ook ijser, kooper bekkens, Combodias gomlak, dog alles in geen groote quantiteyt, item nog van Pegu veel rijs, martevanen en Peguse gomlak, gedroogde visch, ende uyt Bengaelen mede rijs, voorts booter, armosijnen en diverse lijwaeten die hier weder van de Maleytse als Johoreese vaartuygen opgekogt ende elders heenen verhandeld worden. Zoo werd er door de Engelsen ook Spaens geld gebragt en door de Maleyers weder opgekogt ende elders heenen vervoert.

De prijsen die loopen daar verscheyden, nadat daar veel off weynigh aangebragt werd, want de rijs zomtijts 30, 40, 50 à 60 rds het last komt ten gelden ende het Guinees lijwaat zomtijts 60, 70, 80, 90 ja wel 100 rds het corgie. De blauwe kleeden die worden daar wel het meeste getrokken ende behaelen veeltijts een goede prijs als bij exempel de sukertons van 5 kleeden waarvan het corgie 50, 60, 70, 80 à 90 rds verkogt werd, hebbende dit jaar yder corgie wel 25 rds meerder gedaen als ordinary. De geschilderde kleeden zoo Maleytse als Javaanse zorteringe gaen meest voor de Bataviase prijs, zoodat de Bataviase prijs daerin meest met de Aetchinse overeenkomt. De slaven werden daar voor 50, 60, á 65 rds namentlijk de jongens, dog de meyden wel 10 à 15 rds duurder verkogt en ook naedat ze groot zijn. De peper geld daar de bhaar ofte 3 picol 20, 22, 23, 24 à 25 rds. De Chinese waeren als coopere bekkens het picol 40, 45, 50 à 60 rds. [fol. 812] Het Cantongs ofte Maccause gouddraad d’kist 30, 36 à 40 rds dog zoo wanneer daar veel in quanteyt van aangebragt werd, kan men daar niet wel aff koomen. Het ijser, zoo van hoepen en bouten als andere snuysterij, werd daar verkogt het picol tegen 7 à 8 rds ende staeffijser tegens 10 à 11 rds. ’t Combodia's gomlak het picol tegens 40, 45, 50 à 55 rds nadat er veel off weynig komt. Het Pegus gomlak tegens 30, 35, 40 à 42 rds, d’armesijnen het corgie somtijs tegen 90, 95, à 100 rds en ook wel tegen 120 rds dog niet veel in quantiteyt; de Bengaelse boter tegens 20, 18 à 16 rds de poth, zijnde de prijsen van de verdere lijwaten en de Chinese waeren mij niet al te wel bekent, gelijck ook met de prijsen van de allegoedong ofte catoen.

Het voornaemste dat te coop valt, is goud, behalven de daar aangebragte peper hier vooren vermeld, die de Engelsen zoo veel als zij bekomen kunnen daar inkopen, evengelijck door de Maleytse en Johoreesz. als andere vaartuygen van de bijleggende plaatsen d’op Athin van elders aangebragte kleeden opgekogt werden. Goud is daar in quantiteyt ende altijd te bekomen. De prijsen daarvan loopen mede op en aff, te weeten het Aetchins bonkaal van 118 à 119 condrijns tegen 20, 21, 22, 23 à 24 rds zoodat het wel zomtijs 10 à 12 à 16 per cento scheelt. Het geld dat alhier gaat is gemund geld, te weeten mazen die op de naam van de Coningen aldaar geslagen werden met eenige Moorsse letters ofte caracters waarmede aldaar alle negotie gedreven werd, weshalven ende om niet vervoert te werden het ook vervalst werd, ende gevolgelijck geen goed goud en is gankbaar, zijnde [fol. 813] yder tot ¼ rds, zijnde het Spaans geld aldaar in effecte geen ordinaris gangbaer geld alzoo hetgeene de Engelsen daarvan aanbrengen, door de Maleyers weder opgekoft ende vervoert werd.

De winden die hier ordinaris waeyen zijn tusschen de maenden april en october van het Z.W. tot het Noord W. dog de westelijke winden wayen daer van may tot juny op het hartste door, zomtijts ook de zee- en landwinden. Dog in de maanden september, october en november valt er veel regen en beginnen de oostelijke winden dan weder te wayen.

De twee hoeken van Aetchin, zoo op de buyten- als binnenkust, leggen meest oost en west van malkanderen ende de rheede van Aethyn daar meest in ’t midden zoodat dit alhier een bogt maakt van wel een groot ¾ mijls, hebbende een zeer goede ankergrond alwaar men voor de W.Z.W., Z. en Z.O. winden beschut legt, dog voor de winden van ’t N.W. tot het N.O. is het een open rheede. Tusschen deze twee voornoemde hoeken leggen geen spruyten dan alleen een kleyne welke boven bij de stad mede uyt komt alwaar op de hoek bij de stad de Hollandse logie voor deesen geweest is. Deze spruyt dient anders nergens voor als voor vissersvaartuygen om uyt en in te koomen.

In ’t N.O. van deze rheede, omtrent 2 à 2 ½ mijl van de stad, leyd een rif, strekkende regt O. en W. en meest midden vaarwaeters leggende tusschen de wal en Poulo Way van loutere steenen dog niet grooter in ’t begrip als het eylant Hoorn, en konnen daar binnen en buyten omloopen dog binnendoor is het beste op het [fol. 814] lood aen, alzoo men hier goede stek van 6, 7, 8, 9, 10 á 12 vaem heeft, maar men moet niet verder van de wal als tot de diepte van 12 vadem komen, want men bij nagt meerder als 12 vadem werpende, ligt tegen dat rif aen zoude koomen, alzoo het daarbij te steyl is.

Dog bij daag heeft men daarvoor niet te schroomen, alzoo altijt boven water leyt, en aan de wal zuyvere schoone en goede ankergronde is van 6, 8 en 9 vaem tot omtrent een groot ½ mijl van de wal. Dit voorsz. riff buyten ofte benoorden omloopende, zoo heeft men veel dieper waeter als van 20, 40, 60 en 80 vaem. En doordien de stroomen in de maanden als boven zeer hard om de N.O. loopen, zoo zoude men door stilte ligt van grond affraeken, en veel te doen om in dese tijd ’t weder op te haelen. Als men in de voorgen. maanden om de Zuyd ofte van Malacca komt en de Diamant poinct gepasseert is, zoo moet men al digt onder de wal houden, om met de landwind op te komen, want men alhier de weste winden ontmoet, en de wal hier overal zuyver en schoon is, want op een canonschoot mag men die wel op 12 à 14 vaem naderen, en een groot ½ mijl van de wal zijnde heeft men geen grond.

Van dito Diamant poinct tot de hoek van Aetchin heeft men veel verscheyde spruyten en revieren. Ook is de weg alhier wel 20 mijlen langer als de pascaert aanwijst. Van de buytenkust vandaan komende zoo heeft men twee plaetzen om in te komen, d’eene door de eylanden genaemt het Zuratse gat, ’twelk een kort verlaat is. Dog midde vaarwaeters leggen hier twee steenen die men ziet branden[4], dog het andere beoosten dito eyland is wijd en zuyver, maar zoo wel niet in de voorgen. maanden om op der rede te koomen als de westelijke winden wat stijf doorwayen. Op Aetchins rheede ten anker komende, zoo gaet men wat bewesten de zandplad [folio 815] op 6 à 7 vaem goede stekgrond ten ancker leggen, een groot canonschoot van de wal aff.

Aangaande nu de bedenking van wat natie zij meest houden, zoo zouden zij na haar eygen zeggen wel veel van de Hollanders houden, gelijck zij ook vraegen waerom dat zij daar niet komen te handelen. Ook heeft den sabandaar aan mijn gezeyt dat haar land voor alle cooplieden open stont, dog doordien de Engelsen haar zoeken wijs te maeken dat zij, zodrae d’E. Comp. daar komt te handelen en een voet op ’t land heeft, haar daer dan meester van zoude maecken, zoo schijnt het dat zij uyt dien hoofde eenige vrees voor de Comp. hebben, maar dog kan ik niet anders zien, vooral niet uyt het onthael dat zij mij daer gedaen hebben, off zij houden meer van de Hollanders als Engelse, dog meeste van de Mooren die daer komen handelen.

d’Engelse komen daer met ligte jagties van 80, 90, 100 à 150 lasten, dog al meest hier in India gebouwt en op zijn Europiaens toegetakeld. De Mooren koomen ook met jagjes van 100, 150 à 170 lasten. Van Koda Kweda komen groote gorappen, gontings, en van de Maleytse plaatsen komen ook mede gorappe, wankans, gontings en andere vaartuygen die allegaer binnen de revier haelen en aan de overzijde van dezelve handelen.

 

Notitie van de opperhoofden van ’t Jagtie den Arend wat datter op de rheede van Aetchin is voorgevallen als volgt.

Den 1 juny[5] op de rheede gekomen vonden aldaar vier Engelse en 4 Moorse scheepen waarvan datter 2 Engelsen scheepen komende van Pegu gelaeden met rijst, martavaenen, gomlack, en eenige Peguse steentjes, de andere 2 dito komende van Madras, inhebbende eenige slaeven, rijst en wat [folio 816] packen almeest blauw lijwaat en allegodon. Twee Moorse scheepen geladen met rijst, martavanen, gomlak en eenige Peguse steenties, de andere 2 komende van Queda inhebbende reyst, mitsgaders 2 chialoupen komende van Tanasserim, een dito Engelsman inhebbende de overgebleve Engelse dewelke door ordre van de regenten van ’t land daar vandaen zijn gejaegt, een dito Hollander genaemt Joost de Jong geladen met rijst en eenige gedroogde visch.

Den 20 ditto arriveerden alhier een Engels jagie, groot omtrent 80 lasten, comende van Madras geladen met rijst en slaven en eenige pakken algedon en kleeden. Op dato arriveerden 2 Chinese chialoupen en 2 jonken komende van Batavia gelaeden met rijst en andere kleenigheden.

Den 22e ditto arriveerden alhier een Engelsman groot omtrent 90 lasten, komende van Madras, inhebbende eenige slaven en 14 à 16 pakken kleeden, waarop waeren 2 Hollanders, d’eene als schipper ende de andere als stuurman en zouden daar vandaen nae Pegu vertrekken, om aldaer te vertimmeren en dan voorts weder na de Kust[6]. Ook arriveerden alhier dagelijx van de bijleggende plaatzen diverse vaartuygen te weeten van Pedri Dely en Peda en andere verscheyde kleyne plaatsjens met rijst en pady.

Den 24 ditto arriveerden alhier een Engelsman komende van Trangebaer en ingelaeden rijst[7] en slaven, alsmede twee Chinese vaartuygen komende van Batavia, hebbende ingelaeden reyst en andere kleenigheeden.

Den 30 ditto arriveerden alhier een Engels schip komende van Madras, dog dien dag wederom t’zeyl gegaen, willende na China, rapporterende dat daer al 5 scheepen na China waeren en nog 2 dito van Madras stonden te volgen [folio 817].

Den 4 july is alhier gearriveert een Engelsman comende van Madras, groot omtrent 70 lasten gelaeden met wat slaven en eenige kleeden en algedon, nevens wat booterpotten.

Den 19 ditto arriveerden alhier een Deens schip groot omtrent 90 lasten komende van Trangabara, inhebbende rijst en eenige Moorse cooplieden met kleeden en eenige slaven.

Den 25 ditto arriveerden alhier een Engelsman groot omtrent 70 lasten komende van Madras en Portonovo gelaeden met rijst en slaeven.

Den 30 ditto arriveerden alhier een Moors schip komende van [Ilho?] Maldivo, inhebbende een partij gedroogde vis.

Den 5e augusto arriveerde alhier een Engelsman groot 70 lasten gelaeden met rijst en slaven.

Den 10 dito is van hier vertrokken een Engels schip daer 2 Hollanders op waeren na Pegu.

Den 24 dito ben ik weder klaar geraakt, om na Batavia te vertrekken. Ook laegen daar 5 Engelse scheepen gereed om te vertrekken, te weeten 3 na de kust Cormandel en 2 na Pegu.

 

Negotie die men op Atchin zoude konnen brengen

Rijst, dog de rijst daarvan, die loopt verschijden nadat het gewasch daar is, en ook nadat daer veel aangebragt werd, zoo van Queda als Dely met inlandse vaartuygen en scheepen van de Kust, als [van] Pegu en Tannassery, zoodat de rijst de eene tijt van ’t jaar daer veel duurder is, als de andere tijd, dat wel de helft in de coop scheelt. De maand van december en januari is daer den besten tijd van rijst en ook van kleeden en andere waeren, omdat die tijt de scheepen meest vertrokken zijn en dan het bergvolck sterck afkomt om haar provisie op te doen. En voorts zoo zou men wel van booter en rode armosijnen konnen aan de man helpen doordien de vaert van de Engelse en Moorse van Bengale na Aethin stil staat. En doordien [folio 818] nu daer weynig blauwe kleeden aangebragt werden, zoo zouw men daer ook een redelijken prijs van krijgen, en ook mede eenige kassen rosewater voor de Mooren omdat de vaert van Zouratta stilstaat.

’s Avonts verscheen van Bantham ’s Compagnies patsjallang de Steenbrasem met een originele missive van den gesaghebber Louys de Keyser en Raad gedateert primo deser, noterende daerbij onder anderen dat den Coning aldaar tot reyse naar Sillebaer off Bancaouloe per ’t jagtie de Grijpvogel gecommitteert had vier zijner vertrouwste key loeras nevens hare dienaaren, ende hadden de onse haar bijgevoegt een Europees soldaat, omme hun in het vertolcken als anders behulpsaam te zijn.



[1] Gerede, gereedliggende.

[2] De tekst heeft: ‘altijt men kan daer met’.

[3] Naar de wijze van een ghurap, een type galei afkomstig van de Perzische Golfregio.

[4] Waartegen men de branding ziet slaan.

[5] 1689.

[6] Bedoeld wordt de kust van Coromandel.

[7] Er staat: ‘rest’.